Читать книгу De heele wereld rond - Goeverneur Johan Jacob Antonie - Страница 6

6. De natuur in Siberië

Оглавление

Onafzienbare sneeuwvelden en met ijs bedekte rotsen begrenzen den horizont; de natuur ligt in de boeien van een schier eindeloozen winter geslagen. Het leven is er een aanhoudende kamp met ontberingen van allerlei aard en de verschrikkingen der koude en des hongers. De menschen en zelfs de sneeuw wasemen uit, en oogenblikkelijk veranderen deze uitwasemingen in millioenen ijssplinters, die met een gerucht, alsof men zijde of taf scheurt, door de lucht ruischen. De rendieren zoeken schuil in de bosschen en dringen dicht opeen, om zich te verwarmen. Alleen de donkere wintervogel, de raaf, doorklieft nog met trage vlerken de lucht. De dikste boomstammen splijten met luid gekraak, rotsblokken worden van hunne plaats gerukt, en in den bodem der dalen openen zich gapende spleten en kloven, waaruit onderaardsche wateren opborrelen, die eene dampwolk opzenden, om dan terstond tot ijs te stollen. De honden der Siberiërs wroeten zich onder in de sneeuw en hun dof huilen klinkt door de stille winterlucht. Niettegenstaande de zon zich in de noordelijkste deelen langen tijd schuil houdt, zijn deze streken gelukkig toch niet aan de diepste donkerheid overgelaten. De heldere glans der sterren en het oplichten van de sneeuw doen eene soort van schemering ontstaan, die door het prachtig schijnsel van het noorderlicht wordt afgewisseld.

In de zuidelijker deelen van Siberië brengen de krachtige stralen der zomerzon eene schier tooverachtige verandering te weeg. Pas is de sneeuw verdwenen, of het aardrijk is ook reeds met groen en bonte bloemen bekleed, die zaad dragen, doch na weinige maanden verwelken, daar alsdan de barre winter zijn’ troon weer inneemt. Een nóg korter durende plantengroei bedekt de vlakten in het hooge noorden, en aan de kusten der IJszee komt het rendiermos ternauwernood nog voor. Wegens den rijkdom aan pelsdragende dieren hebben de Russen in de minder barre deelen des lands kolonies gevestigd en steden gebouwd. Jakoetsk aan de rivier de Lena is mogelijk de koudste stad der aarde. De bodem is daar voortdurend tot eene aanzienlijke diepte bevroren, waarvan in den zomer eene niet meer dan drie voet hooge laag ontdooit. In sommige streken tooit de lariks zich dan ook met nieuw groen en geven weit en rogge twintig- tot veertigvoudigen oogst.

In den winter wordt het eene kunst, in Siberië te reizen. In dikke pelzen gehuld, met groote ruige mutsen en in laarzen uit rendierenvel, die bijna tot aan den gordel reiken, met maskers voor het gezicht, zitten de reizigers onbewegelijk op hunne Jakoeten-zadels. De lucht is donker en dik. De morgen breekt nauwelijks aan, of eene bloedige streep van het uchtendrood breekt aan den gezichtseinder door den nevel. De zon gaat op als een vurige kogel, en op eens spelen duizenden kleine regenbogen op de sneeuw, op de beijsde biezen en riethalmen en op de takken der struiken. De schaduwen der boomen, door den nevel teruggekaatst en vergroot, rijzen als reuzen omhoog en nemen de grillige vormen van torens, zuilen, koepels, ja van gansche kasteelen aan. Dit prachtig schouwspel duurt echter slechts een oogenblik. De zon daalt weder en met haar verdwijnt de tooververschijning en breidt zich de lijkwâ der sneeuw opnieuw heinde en ver uit.

Eindelijk is, naar de merkteekens te oordeelen, de legerplaats voor den nacht niet ver meer; de drijvers sporen hunne rossen aan; zwart verkoolde boomstammen steken uit de sneeuw op; – dat is de rustplaats. De voorste ruiters laten zich van hunne paarden glijden, die terstond worden afgeladen, waarna men naar weide voor hen omziet, d. i. naar plekken, waar zij nog eenig mos uit de sneeuw kunnen opkrabben. Eenig brandhout wordt aangesleept. Men heeft moeite om dat vuur te doen vatten, en als eindelijk de vlam opslaat, legeren de kooplieden zich er om toe en gaan aan het theekoken. Aller kleeding is wit van de bevroren dampen; de maskers zijn stijf van ijs en moeten worden afgenomen, om te drogen. – Niet zelden steekt in den nacht een sneeuwstorm op en breidt over het gansche gezelschap een wit dek uit. Dikwijls moeten het de reizigers in dien treurigen toestand etmalen achtereen uithouden en dan aan hunne uitgehongerde paarden een even langen tijd gunnen, om van de vermoeienis te bekomen.

De heele wereld rond

Подняться наверх