Читать книгу Onder de Mooren - J. Hendrik van Balen - Страница 7
VII.
ALKAZAR-EL-KIBIR
ОглавлениеHet schot van Selam en het daarop gevolgde rumoer had intusschen iedereen wakker doen worden. Doch spoedig gerustgesteld door de eenparige verklaring van Selam en Mohammed, besloot men, daar het reeds dag begon te worden, het kamp maar op te breken.
Men vertrok onder druk gepraat en allerlei grappen over de avonturen van den afgeloopen nacht. De monsterpad was door den luitenant in eene doos geplaatst, met eene goede portie insecten bij zich tot voedsel, en bij de bagage geborgen. De nevel, die bijna den geheelen nacht over het land had gehangen, was nog niet opgetrokken en deed onze reeds aan de warmte gewende reizigers van koude klappertanden. Meer dan drie uren reed men in de mantels gehuld voort, en de luidruchtige vroolijkheid, die anders bij de karavaan heerschte, was verdwenen. De koude en vochtige lucht deed iedereen onaangenaam aan. Selam was de eenige, die nu en dan een woord sprak, als hij zijnen viervoetigen vriend op den hals klopte en streelde en hem prees over zijn goeden smaak om niets gemeen te willen hebben met gemeene dieven.
Zoo ging men voort. Het terrein leverde gelukkig niet veel moeilijkheden op, want de nevel zou hen anders menige poets hebben gespeeld. Het was een zacht golvend terrein, overal doorsneden met paden, die zich als een reusachtig netwerk door elkaar slingerden. Op den middag trok men een bergpas door tusschen een paar heuvelrijen, doch men had geen enkele ontmoeting. De nevel veroorloofde ook niet om zich heen te zien. Men maakte dien dag een langen tocht, en sloeg tegen den avond het kamp op aan de oevers van de Mkhacem.
De koude en de weinige last, dien men daardoor van insecten had, deden ons gezelschap besluiten dien nacht eens goed uit te slapen, daar men den volgenden dag misschien weder de vroegere afmattende hitte zou hebben en dezelfde vreeslijke plaag van de insecten. Een uur nadat het kamp was opgeslagen, lag dan ook alles in diepe rust. Slechts Selam, de jeugdige, altijd onvermoeide Moor, zat bij het groote vuur, dat hij had aangelegd, diep in zijnen kapmantel gehuld, de sabel naast en zijn lang geweer achter zich, voor de tent met de grootste kalmte zijne pijp te rooken.
De nacht beloofde voor den volgenden dag beter weer. Er kwam een zachte wind op, die den nevel vaneen scheurde en voor zich uitjoeg en den helderen sterrenhemel zichtbaar liet worden. Selam stond verheugd over deze verandering op, liet het vuur uitgaan en begaf zich insgelijks ter ruste na Mohammed te hebben gewekt.
De morgen was schoon, en de dag beloofde warm te zullen zijn. De kapitein was een der eersten, die ontwaakt waren. Hij wierp zijne buks over den schouder en drong het lage hout in om eenige patrijzen of ander wild te schieten. Na verloop van een uur keerde hij terug. De jacht was gunstig geweest, want de kapitein bracht een half dozijn schoone patrijzen mede, welke hij aan Mohammed gaf om voor het ontbijt klaar te maken.
Intusschen was het gezelschap van lieverlede ontwaakt, doch tegen zijne gewoonte maakte Selam geene toebereidselen om op weg te gaan. Hij was met Mohammed op zijn gemak bezig het ontbijt in gereedheid te brengen, en het scheen dat hij niet genegen was veel haast te maken.
Verwonderd vroeg de luitenant naar de oorzaak dezer handelwijze.
– Heer! zeide Selam, ik heb niet laten opladen, omdat u toch zeker Alkazar wel wil bezoeken.
– Alkazar! riep de luitenant verrukt uit, Alkazar-el-Kibir bezoeken, dat geloof ik, Selam! Maar dat is, dunkt mij, eene reden te meer om spoedig te vertrekken.
– Heer! zeide Selam, het ligt slechts een paar uren rijdens van hier, en daarom dacht ik, dat wij dezen morgen eens op ons gemak zouden ontbijten; wij zijn dan nog vóór de grootste hitte in Alkazar, en kunnen het tegen den namiddag verlaten om aan gene zijde der stad den nacht door te brengen.
– Nu, daar heb ik niets tegen, zeide de luitenant. Maar wat zegt gij er van, kapitein?
– O! riep deze opgewonden uit, Selam, Selam, je bent goud waard! Verbeeld je wat een ramp, als we Alkazar-el-Kibir waren voorbijgegaan. O, dat is een uitmuntend denkbeeld. Ziet, we zullen eerst smullen; een ontbijt met patrijzen, dat is eene weelde, welke wij ons niet elken dag kunnen veroorlooven. Daarna, na ons te hebben opgepoetst, gaan wij Alkazar bezoeken. O, Selam! gij onbetaalbare gids, ik zou u kunnen omhelzen van vreugde!
Het ontbijt werd op den grond gezeten in het frissche groen gebruikt en onderwijl ontwikkelde zich een druk gesprek over Alkazar.
– Maar, riep de kapitein op eens uit, welke stroom is dat, Selam, die hier aan onze voeten stroomt?
– Het is de rivier de Mkhacem, heer! antwoordde Selam.
– De Mkhacem, riep de kapitein uit, de Mkhacem, dat is een nevenstroom van den Koes of Loekos, den Lixos der Ouden, evenals de Oearroer. O! nu herinner ik het mij. En zich tot zijne vrienden wendende, ging de kapitein met groote levendigheid voort:
– Wij zijn op gewijden grond, vrienden! gewijd door het bloed van duizenden en duizenden dapperen, gewijd door de grootsche daden hier verricht. Luistert, indien gij het niet reeds weet. Ongeveer drie honderd jaar geleden had hier de vreeslijke slag van Alkazar plaats, die Mulei Molok, Sultan van Marokko, leverde aan den Koning van Portugal. De volkomen overwinning, die de vereenigde Mooren, Arabieren, Berbers en Turken op de Christenen behaalden, deed al wat Mahomedaan was juichen. Het was op den vierden Augustus dat deze slag plaats had. Over dezen stroom lag toen de brug, over welke de weg naar Alkazar liep. Ziet, zeide de kapitein, dat moet daar geweest zijn; men kan nog duidelijk in de palen, die men daar aan weerszijden van den oever bemerkt, de overblijfselen van die brug bespeuren. Mulei Molok, van Alkazar komende, had zich daar bij de brug gelegerd; de koning van Portugal, van Arzilla komende, aan deze zijde. Hier in de vlakte langs de oevers van dezen stroom werd die bloedige slag gestreden. Mulei Molok, de dappere sultan, de bekwame veldheer, greep het, uit allerlei nationaliteiten bestaand leger der Christenen aan en versloeg het totaal. Duizenden lijken van de bloem van den Portugeeschen en Spaanschen adel, van hovelingen en priesters, van Spaansche soldaten en krijgslieden van Willem van Oranje, van Italiaansche, Fransche, Duitsche en andere gelukzoekers, van avonturiers uit alle oorden van Europa, die allen de vanen volgden van den dapperen doch ongelukkigen jeugdigen Sebastiaan, bedekten deze velden. Hier vertrad het paard van den Moor de rampzaligen, de kromsabel hieuw hen zonder genade neer en de stroom voerde de lijken mede van hen, die zich uit wanhoop in den vloed hadden geworpen.
– Een kreet van schrik weerklonk door het beschaafd Europa, en een juichtoon steeg op van uit de belijders van Mahomed. Hier stierf koning Sebastiaan, getroffen door een geweerschot en twee sabelhouwen. Ginds blies de dappere Mulei Molok den laatsten adem uit, gezeten in zijn draagstoel en omringd door zijne officieren. Zoo woedde deze verschrikkelijke slachting, zoo vonden hier de hoofden der legerscharen hun einde, zoo ook vond de aanstoker en bewerker van dien oorlog, Mohammed de Zwarte, den dood in den stroom en zes duizend lijken van Christenen bleven op het slagveld.
De luitenant en Dries hadden met aandacht zitten luisteren naar den kapitein, die onder het verhalen hoe langer hoe meer in vuur was geraakt.
– Ik wist er van, zeide de luitenant, ofschoon mij niet al de bizonderheden, die gij ons verhaald hebt, bekend waren; ja, het moet eene vreeslijke slachting zijn geweest.