Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren - Joost van den Vondel - Страница 7

I.
VAN 'T PEERD EN DEN VOERMAN

Оглавление

Het slaafsche lastbaar[63] peerd, afwijkende te verre

Van 't rechte wagen-spoor, geraakte met zijn kerre[64]

In 't diep van een moeras en slibberigen plas,

Alwaar 't bijna versmoord en heel verzopen was.

De voerman al vergramd, zijn geesel-zweep doet klassen[65],

En roept: "o kreng! ontslaat ons d' afgrond der morassen."

Het ongelukkig dier trost wat het trossen mag,

't Hijgt bijkans ademloos en voelt vast slag op slag;

Ten laatste spreekt het dus: "O beudel! wilt u schamen,

Dat gij zoo armen guil[66] (als ik) slaat 't lijf vol stramen,

Daar ik mij zelf niet spaar, maar hale tocht op tocht[67],

Op dat ik uit dees' gracht op 't droog geraken mocht."

"Zacht (zegt de voerman) zacht! zult gij mij wederstreven?

Ik zal u stokken-brood in plaats van haver geven!"

Zoo sprekend hij den zweep rept met een groot geraas,

En touwt[68] het taaye vel van 't mager honden-aas.

Onzalig is het land, daar van een woest, verwaten,

Ondraaglijk wreed tyran verheerd zijn de onderzaten.

Hij zuipt haar 't vleesch en 't bloed, en knaagt tot op 't gebeent

't Versteken[69] overschot der schameler[70] gemeent.

En zoo daar iemand kikt, die moet (wat boozer[70] plagen!)

Een driemaal zwaarder juk als ooit voor henen dragen.

De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren

Подняться наверх