Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren - Joost van den Vondel - Страница 8

II.
VAN DEN LEEUW EN DEN VOS.

Оглавление

Den onverwonnen leeuw, der dieren Opper-koning,

Zich veinsde doodlijk krank in zijn gewelfde woning,

En daagden al 't gediert ten hove, op groote peen[71]

Wie daadlijk niet verscheen tot voorstand van 't gemeen;

Vermits hij zaken had haar allen te verbreiden,

Nut tot den stand zijns rijks, als hij zou zijn verscheiden.

Elk volgt zijns konings last, al bevende, uit ontzag,

Verschijnt in 't groot paleis op den gezetten dag.

Elk komt' er, uitgezeîd[72] de vos, de loost' van allen,

Die heeft in al dit spel een wonder kwaad gevallen[73],

Neemt op de stappen acht, die hij in 't zand ziet staan,

Verneemt dat niemand keert van al die derwaarts gaan;

Dies spreekt hij bij zich zelf, al toornig en verbolgen:

Te recht zij beesten zijn, die blindeling dus volgen.

De stappen die in 't zand, gestrekt[74] na 't groot paleis

Klaar toonen, waar toe wil gedijen zulken reis,

Vermits van veel niet een van onze meed-gezellen

Weêrkeerden veilig, om 't geschiede te vertellen.

Gelukkig is de man, die uit een rijp beraad

Van 's princen tiranny en wreedheid 't net ontgaat;

Die uit 't gevaar zich houdt van strikken opgehangen,

Daar 't arme slechte[75] volk te licht zich in laat vangen.

De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren

Подняться наверх