Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren - Joost van den Vondel - Страница 9

III.
VAN DEN EIK EN DEN OLMBOOM.

Оглавление

Den[76] schaduwenden olm bad d' eik, der boomen koning,

Dat, zonder lang verdrag[77], of eenige verschooning,

Hij 't bladerrijk geboomt, dat om hem stond gegroeid,

Ter aarden vellen zou: op dat hij, schoon gebloeid[78],

Zich heerlijk toonen mocht, en zonder eenig kommer

Zijn groente breiden uit en veel begeerde lommer.

Maar als den[76] rijpen eik zijn schalkheid werd gewaar,

Sprak hij: "waar blijve ik dan op 't strengste van het jaar,

Wanneer den[76] zuren herfst en winter met zijn buyen,

Als uitgelaten heel, zoo fel begint te luyen,

Dat mij volwassenheid noch dikte komt te sta,

Hoe diep in d' afgrond[79] ik mijn kromme wort'len sla;

Ten zij een dikke schaar van beuken, elzen, linden,

Afschutten t' mijner baat 't gebulder van de winden;

Dies ik uw schalkheid spoor[80] wel tastelijk en grof,

En t' uwer straf verban u eeuwig uit mijn hof."

Gij vorsten! luistert toe, en wilt dees leering vaten,

Dat 's princen heil bestaat in 't heil van de onderzaten:

Dat hij gelukkig is, die 's vleyers tong ontgaat,

En van 't gezelschap der lof-tuiters zich ontslaat,

Diens eenig doel-wit is den plas-dank van haar heeren,

En, tot den bodem toe, de rijken om te keeren.

De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren

Подняться наверх