Читать книгу Karl Marx en zijne voorgangers - Jos. Loopuit - Страница 5

Inleiding.

Оглавление

Inhoudsopgave

De benamingen van socialist en sociaal-demokraat worden in onzen tijd dikwerf gebruikt, in dezelfde beteekenis dikwerf ter onderscheiding van elkander. Zoo zijn er een aantal personen die zich socialist noemen, zonder daarom de leer en de consekwenties van de sociaal-demokratie te aanvaarden; omgekeerd, spreken de vertegenwoordigers en de aanhangers, van ’t laatste dikwijls van het socialisme, hiermede bedoelende het gansche stelsel van de gemeenschappelijk-making der productiemiddelen.

Van lieverlede evenwel, is men desondanks goed gaan begrijpen, wat er onder die benamingen verstaan wordt en weet men ook, dat onder sociaal-demokraten in het algemeen verstaan worden de aanhangers van de theorieën van Marx, zoowel zij, die men met de benaming „Marxist” bestempelt, als zij die niet geheel en al vasthouden aan alle consekwenties van dien leer. De algemeen-naam „socialist” is meer toepasselijk op hen, die, òf een sterker en krachtdadiger ingrijpen van den Staat en de overheid wenschen in de maatschappelijke positie van den arbeider: in de verhouding tusschen kapitaal en arbeid, of van die groepen, die het doel in het algemeen wel willen—n. l. voorstanders zijn van gemeenschappelijke maatschappelijke voortbrenging en verdeeling der goederen,—maar in de middelen om daartoe te geraken, van de sociaal-demokraten afwijken. Die meer door propaganda van de idée van het socialisme in het algemeen, op het volk wenschen in te werken, terwijl zij dezen geestelijken arbeid geheel voorop stellende, praktische middelen in het tegenwoordige als van onwaarde of als van uiterst geringe waarde voor het doel achten. Onder deze laatsten kunnen dan ook wel de „anarchisten” worden gerekend, voor zoover zij geen voorstanders zijn van de z. g. n. „propaganda door de daad.”

Het woord socialisme dankt zijn ontstaan in de vorige eeuw aan Pierre Leroux, een der scholieren van Saint-Simon en een philosophisch socialist, die, gelijk hij zeide, dit woord smeedde in de oppositie tegen het individualisme en daarmede eene politieke organisatie bedoelde, waarin het individu opgeofferd zou worden aan de gemeenschap. Dit begrip is dus, gelijk men ziet, zoo algemeen mogelijk; want feitelijk van af het bestaan der georganiseerde staat of gemeenschap, is steeds het individu, in meerdere of mindere mate, opgeofferd aan het belang van de gemeenschap. Het geeft den feitelijken inhoud van het woord dus, in ’t geheel niet weêr.

Er is nog een andere verklaring van het woord die eveneens van een franschen socialist van beteekenis stamt, en evenmin iets zegt en deze is van P. J. Proudhon. Toen deze in ’t jaar 1848 voor de Rechtbank stond, vroeg hem de president: of hij niet een socialist was? „Zeker! meneer de president,” antwoordde Proudhon; „Nu” vroeg deze hem, „wat is dan eigenlijk het socialisme?”—„Elke poging tot verbetering van de maatschappij,” antwoordde de ondervraagde.—„Maar dan,” zeide den president, „zijn wij tegenwoordig allen socialisten!”—„Precies zoo denk ik er ook over,” was het wederwoord van Proudhon.

Hierbij sluit zich het bekende woord van den engelschen liberalen Staatsman Sir William Harcourt aan, die voor jaren geleden in het Engelsche Parlement uitriep: „Tegenwoordig zijn wij allen socialisten!”

Is het woord socialisme, gelijk wij reeds zeiden, zeer onbestemd en vaag, en kan, gelijk men ziet, daar onder begrepen worden, al wat maatschappelijke verbetering der minder-gegoeden in onze samenleving in zich sluit, het begrip sociaal-demokratie heeft eene meer scherp belijnde, zeer wel te omschrijven beteekenis. Het sluit in-zich, een stelsel van maatschappelijke verandering, volgens bepaalde regelen, volgens bepaalde wetten, zou men kunnen zeggen. Het heeft een wetenschap ten grondslag, eene gesloten levens- en wereldbeschouwing.

In het algemeen genomen, is de grondslag van de sociaal-demokratie, de erkenning dat geene duurzame en blijvende verbetering van de maatschappelijke toestanden mogelijk is, zonder opheffing van het privaat-bezit van de produktie-middelen der maatschappij, grond en bodem, machines, fabrieken, middelen van vervoer en verkeer, kortom al datgene waarmede tegenwoordig wordt voortgebracht. Dit beginsel is het communisme, ongeacht of dit in praktijk gebracht zal worden door middel van eene gecentraliseerden staat of streng demokratisch-ingerichte gemeenschap, of dat de voortbrenging- en verdeelingswijze een meer federatief karakter zal dragen, zooals het collectivisme dat bedoelt.

Het communisme is zéér oud. Afgescheiden van het z. g. n. oorspronkelijke of oer-communisme, dat bij de oude volksstammen bijna zonder uitzondering gevonden werd en waarvan Morgan nog zeer sterk levende vormen gevonden heeft bij de Indianenstammen in N. Amerika, en den gemeenschappelijken eigendom bij de Germanen, waarvan von Maurer de overblijfselen in de „marken” enz. heeft opgespoord, vinden wij bij de eerste christelijke sekten, die ontstonden onder het Romeinsche Keizerrijk reeds het communisme in den vorm van gezamenlijk verbruik van de genotmiddelen. Het was een communisme der consumptie, niet een van voortbrenging.

In de Evangeliën, zijn dan ook tal van uitspraken te vinden, die op dit communisme en de verachting van het persoonlijk bezit toespelen. De communistische denkbeelden die in het Evangelie en in den Bijbel worden gevonden, in verband met de komst van het „Duizendjarig Rijk”, hebben dan ook eeuwen op eeuwen achtereen een ontzaggelijken invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van vele sekten van communistische christenen, welke meestal bloedig zijn onderdrukt of verdwenen zijn, omdat de maatschappelijke praktijk zich niet met deze christelijke theorie deed vereenigen.

Het klooster, in de vroege middeneeuwen ontstaan, is als eene poging tot verwerkelijking van het christelijk-communistisch ideaal te beschouwen. Niet minder de eerste van die groote bédel-orden, waarvan de stichter, de heilige Franciskus van Assisi als eerste voorwaarde leeraarde, de verachting voor al het aardsche, een leven zooals de stichter der Christelijke godsdienst dit zelve zou hebben geleid.

Bij vele Kerkvaders der katholieke kerk vinden wij dan ook eene veroordeeling van den privaat-eigendom. „De Rijke is een dief”, zegt de H. Bazelius.—„Het is noodzakelijk dat er eene soort gelijkheid besta, waarin de een den ander van zijnen overvloed geeft. Het ware beter als alle goederen gemeenzaam waren”, zoo zegt de H. Johannes Chrijsostemus. „De natuur heeft de gemeenschappelijkheid ingevoerd; de wederrechtelijke inbezitname, het privaat-eigendom”, zegt de H. Ambrosius. „Naar recht en billijkheid moest alles aan allen behooren. De ongerechtigheid is het die den privaten eigendom geschapen heeft”, zoo leerde de H. Clementius. Enz.

De moderne sociaal-demokratie heeft, historisch gesproken: twee wortels. Beiden komen uit denzelfden bodem voort—de bestaande maatschappelijke- en eigendomsorde. De eene dezer wortels—het communistische utopisme—komt uit de hoogere klassen voort. De dragers van dit utopisme waren den geestelijk aan den spits staanden in de maatschappij. Zij hebben hunne maatschappelijke idealen neêrgelegd in een of meer hunner werken. Middelijk of onmiddellijk stonden zij onder den invloed van den griekschen wijsgeer Plato, den grooten scholier van Socrates, die in zijn „Staatsideaal” eene samenleving teekent, volgens een vast plan ingericht, en dat als zoodanig dan ook als de eerste maatschappelijke „Utopie” kan worden gerekend.

Hem is als opsteller van een tweede staatsideaal, Thomas Morus opgevolgd, die in 1516 „Utopia” schreef als staatsman in dienst van Koning Hendrik VIII van Engeland.

In deze „Utopia”, dat „geluksland” beteekent, ontwikkelt More, door gesprekken die hij zelve voert met gefingeerde tegenstanders, het stelsel eener volkomen communistische samenleving. „Alleen het communisme is in staat de verschrikkelijke euvelen van de zich ontwikkelende kapitalistische maatschappij uit den weg te ruimen”, zegt hij, al erkent hij daarbij tevens, dat de tijd er toe nog niet gekomen was.

De andere wortel der sociaal-demokratie, is het „gelijkheidscommunisme”, hetwelk zijnen oorsprong vindt bij de onderste klassen der maatschappij, aldus genoemd, omdat het uitsluitend of voornamelijk steunde op den eisch van den „gelijkheid der maatschappelijke goederen” en ruw als het was, eigenlijk zonder preciesen vorm, ontsprong aan het religieus gevoel en overwegend steunde op den Bijbel, voornamelijk op de reeds hier te voren genoemde uitspraken en leeren van het Evangelie. Men vindt dit Communisme in tal van bewegingen in de Middeleeuwen; zooals die der Lollharden, de Begharden, de Waldenzen, de Hussiten, de Taborieten; de Boheemsche en Moravische Broeders; vóór de groote beweging der Hervorming van 1515 onder Luther, tot diep in die beweging toe, door de Boerenoorlogen onder Thomas Münzer in Duitschland en de bewegingen van de „Wederdoopers” in Munster heen.

Behalve deze sekten, waaronder er zijn, die gedurende langen tijd een grooten invloed hebben uitgeoefend op den voorarbeid en het tot stand komen der Hervorming, is het ook wel merkwaardig, dat wij reeds in 1235 bij een dichter van nog bekenden en grooten naam, communistische gedachten zien uitgesproken.

In een gedicht: „Van de Wapene, Martijn,” zegt Jacob van Maerlant:

„Martijn, die deutsce Loy vertelt;

Dat van onrechter gewelt,

Eigendom is comen.

En dan:

Twee worde in die werelt sijn:

Dats allene „Mijn” ende „Dijn”,

Mochte men die verdriven;

Paijs ende vrede bleve fijn:

Het ware al vri, niemen eijgin

Manne metten wiven;

Het waer gemene tarwe ende wijn.”

De religieus-Communistische sekten leefden nog tot in de zeventiende eeuw voort. Zoo onder anderen ook in ons land nog onder de Labadisten, eene sekte welke door een franschen predikant Jean de Labadie in het leven geroepen, maar snel in het zand verloopen is.

Nevens Thomas Morus, als schrijver van eenen uitgewerkten communistischen ideaalstaat, moet ook Campanella worden genoemd, een monnik, die de „Civita Solis” of „Zonnestaat” geschreven heeft in het jaar 1620.

In de eerste engelsche Revolutie vertoonden zich ook reeds genoegzame sporen van communisme en socialisme in den meer modernen zin; al wordt het geheel ook zeer sterk beheerscht door religieuze bijmengsels.

Zoo de beweging der „Levellers” of „gelijkmakers.” Een der takken dezer beweging, de sekte der „ware” Leveller, had in 1651/52 een boek uitgegeven getiteld: „De wet der vrijheid, als program uiteengezet,” of „de wederherstelling van het ware regeeringssysteem” (The Law of Freedom in a platform of True Magistracy Restored), waarin ontwikkeld wordt, wat koninklijke regeering en wat republikeinsche of gemeentelijke regeering („Commonwealth”) te beteekenen heeft. Het is „bescheidenlijk opgedragen aan Olivier Cromwell,” zoo ook „aan alle engelschen, die mijne broeders zijn, hetzij tot het Kerkverband behooren of niet, en over hunne hoofden heen, aan alle naties ter wereld.” In dit boek ligt een gansch communistisch stelsel uitgebeeld. Op het „koopen en verkoopen”, worden daarin de hoogste straffen gesteld; niemand mag „arbeid huren of zijnen arbeid verhuren”, en wie land- of de vruchten daarvan verkocht, was des doods schuldig. Goud en zilver mag niet in munt worden omgezet, alleen tot huisraad mag het worden versmolten.

Ook ontstonden in Engeland in de 17e eeuw de „Staatsromans,” d. w. z. die litteratuur, waarin in romanvorm het plan eener staatsinrichting werd neêrgelegd. Zoo de „Leviathan” door den staatsrechtsleeraar Thomas Hobbes in 1651 geschreven, en den daarna in 1656 verschenen „Oceana” van James Harrington. De eerste was een utopie van den absolutistischen Staat, waarin voor alle standen en geledingen der samenleving is gezorgd; de andere kan als zijnen onmiddellijken tegenhanger gelden.

Kommunistische tendenzen zaten er ook in sterke mate, in de, in de zeventiende eeuw opgekomen sekte der „Kwakers”, waarvan John Bellers (geb. 1654) als de voornaamste en meest practische kan worden beschouwd.

Zoo ontstonden ook in de zeventiende en achttiende eeuw in Frankrijk, de utopische staatsromans, in den vorm van reisbeschrijvingen. Zij heetten o.a.: „La terre australe connue”, waarvan Pierre Bayle een zekeren Gabriel Toigni als auteur noemt, voorts het boek: „De Reizen en Avonturen van Jacques Massé”; het boek van de Fontenelle: „de Republiek der philosophen of de geschiedenis der Ajaoïer”; Restif’s boek: „La decouverte australe ou lettres d’un singe”; het boek van den abt Fénélon: „Telemach”; Ramsay’s: „Les Voyages de Pyrus” en Pechméja’s boek: „Télèphe”.

Hier moet ook nog worden melding gemaakt van den arbeid van Jean Meslier, gemeenlijk het „Testament van Jean Meslier” genoemd, dat in 1762 door Voltaire aan het publiek bekend werd en eene diepgaande critiek van den schrijver,—een armen en verdrukten dorpspastoor die bij zijn leven niet spreken dorst,—bevatte, zoowel op den godsdienst, als op de geheele inrichting der maatschappij. Dit „Testament” welks inhoud eerst later geheel bekend werd, daar Voltaire het slechts in zooverre gaf als het dienst kon doen voor zijne propaganda tegen de kerk, geeft de communistische gedachten weer over een gemeenschap, gelijk de schrijver zich die gedacht heeft.

„Ik wilde”, roept Meslier uit aan het slot ervan, „dat mijn stem konde gehoord worden van het eene einde van het koninkrijk tot aan het andere, neen, van het eene einde der wereld, tot aan het andere. Ik zoû dan uit al mijne krachten schreeuwen: „Gij zijt dwazen o, menschen! gij zijt dwazen, u zoo te laten knevelen en zoo blind te gelooven aan een aantal domheden! Ik zal u uwe dwaasheden toonen en u uwe leiders als bedriegers en menschenschenners laten zien”....

„Vereenigt u toch volk, vereenigt u proletariërs; vereenigt u zoo gij het hart hebt om u te bevrijden van uwe onderdrukkers!”

In 1755 verscheen er een boek in het licht „Code la Nature” genaamd, door een vrij onbekend man, een schoolmeester Morelly genaamd, geschreven. Tevoren had hij reeds een roman geschreven „Nauvrage des îles flottantes ou la Basiliade” („Schipbreuk van het drijvend eiland of de Basiliade”) genaamd.

Aan den spits van zijn ontwerp tot inrichting van een samenleving stelt hij drie grondstellingen, welke hij geheiligde grondpunten noemt, die de sociale gelijkheid kunnen waarborgen.

1. Niets mag in privaat-eigendom zijn, dan wat elk tot werkelijk gebruik voor zijne behoeften, genoegens of dagelijkschen arbeid noodig heeft.

2. Elk burger is een publiek wezen, dat recht heeft op onderhoud en op arbeid van wege de gemeenschap.

3. Elk burger is verplicht, naar zijne krachten, talenten en volgens zijnen ouderdom, tot het publiek welzijn bij te dragen, naar die mate zullen zijn openbare plichten worden geregeld.

Later nog, omstreeks de jaren van 1830, hebben onderscheidene socialistische denkers en schrijvers, en onder hen Louis Blanc zich dikwijls op deze stellingen van Morelly beroepen.

Tot de onmiddellijke volgelingen van Morelly, behoorde in de eerste plaats: Gabriel Bonnot de Mably, in 1709 geboren en in 1785 gestorven.

In zijn boek, dat in 1768 uitkwam en getiteld is: „Doutes proposés aux philosophes économistes sur l’ordre naturel et essentiel des sociétés politiques” („Twijfelingen voorgesteld aan de economische wijsgeeren, nopens de natuurlijke en wezenlijke orde van de politieke samenleving”), oefent hij eene diepgaande critiek uit op de maatschappij in verband met de eigendomskwestie. Hij is vooral hier in strijd met de „Physiokraten” waarmede hij tot op een zekere hoogte kon samengaan,—dat de persoonlijke vrijheid zich niet laat verbinden met den gemeenschappelijken eigendom, zooals dezen meenden.

Vervolgens Brissot de Warville, in 1743 geboren en den 31sten Mei 1793 onthoofd, als „Girondist”, die in zijn „Recherches philosophiques” („Wijsgeerige onderzoekingen”) zeer vergaande conclusies trok, omtrent de niet-noodzakelijkheid van den persoonlijken eigendom. Van dezen stamt de stelling, later door Pierre Joseph Proudhon overgenomen: „le propriété c’est le vol” („eigendom is diefstal”), die men meermalen—ten onrechte—eene zuiver sociaal-demokratische noemde.

En hiermede zijn wij genaderd tot het tijdstip der Fransche Revolutie van 1789, dat reeds lang te voren, door de geestelijke propaganda der „Verlichting” was voorbereid door de fransche wijsgeeren van de 18e eeuw.

Zij ontsluit een nieuwen tijd. Door haar is de burgerklasse tot macht en invloed gekomen, na haar is de moderne kapitalistische produktiewijze ontstaan en door haar zijn dus middelijk de voorwaarden tot de sociaal-demokratie van Karel Marx geschapen.

Wij zullen in het nu volgend hoofdstuk nog nagaan, op welke wijze er reeds in die Revolutie-zelve, gearbeid werd aan of gedacht werd over, socialistische of communistische idealen.

Karl Marx en zijne voorgangers

Подняться наверх