Читать книгу Langs lijnen van geleidelijkheid - Louis Couperus - Страница 8
V.
ОглавлениеEen van die avonden maakte Cornélie kennis met de Hollandsche familie, naast wie de marchesa haar eerst had willen aan tafel plaatsen: mevrouw Van der Staal en hare twee dochters. Zij bleven ook den geheelen winter in Rome, zij hadden er kennissen, en gingen er uit. Het gesprek vlotte, en mevrouw vroeg Cornélie te komen praten in haar zitkamer. Den volgenden dag ging zij met hare nieuwe kennissen naar het Vaticaan, en hoorde zij, dat mevrouw haar zoon uit Florence wachtte, die in Rome zoû komen voor archeologische studiën.
Cornélie was blij een Hollandsch element in het hôtel aan te treffen, dat haar niet antipathiek was. Zij vond het prettig Hollandsch te kunnen praten en zij bekende het ronduit. In een paar dagen was zij intiem met mevrouw Van der Staal en de twee meisjes, en den eersten avond, dat de jonge Van der Staal was aangekomen, gaf zij meer van zich, dan zij ooit gedacht had te kunnen doen aan vreemden, die zij nauwlijks enkele dagen kende.
Zij zaten in de zitkamer van de Van der Staals, Cornélie in een gemakkelijken stoel, bij het hooge, vlammende houtvuur, want de avond was kil.
Zij had gesproken over Den Haag, over hare scheiding, en nu sprak zij over Italië, over zichzelve.
—Ik zie niets meer, bekende zij. Ik ben duizelig van Rome. Ik zie geen kleur meer, geen vorm. Ik herken geen menschen meer. Ze dwarrelen zoo om mij heen. Soms heb ik behoefte uren alleen te zitten in mijn vogelkooi, boven, om te bekomen. Van morgen in het Vaticaan, ik weet niet meer, ik heb niets onthouden. Het is alles grauw en grijs om me heen. Dan de menschen van het pension. Iederen dag die zelfde gezichten. Ik zie ze, en ik zie ze toch niet. Ik zie ... mevrouw Von Rothkirch en haar dochter, dan de schoone Urania, Rudyard en het Engelsche dametje, miss Taylor, dat altijd zoo moê is van sight-seeing, en alles "most exquisite" vindt. Maar mijn geheugen is zoo slecht, dat ik in mijn eenzaamheid moet bedenken: mevrouw Von Rothkirch is lang, statig, met den glimlach van de Duitsche keizerin, op wie ze een beetje lijkt, druk pratende en toch onverschillig, of hare woorden zoo maar onverschillig van haar lippen vallen....
—U merkt goed op ... zei Van der Staal.
—O, zeg dat niet! sprak Cornélie bijna geërgerd. Ik zie niets, ik onthoû niet. Ik krijg geen indrukken. Alles is grijs om me heen. Ik weet niet waarom ik eigenlijk reis.... Als ik alleen ben, denk ik aan de menschen, die ik ontmoet.... Mevrouw Von Rothkirch weet ik nu, en Else weet ik. Zoo een rond, geestig gezicht met hooge wenkbrauwen, en altijd een geestigheid of een "pointe": soms vind ik dat vermoeiend, ik moet er zooveel om lachen. Ze zijn toch wel lief. Dan de schoone Urania. Die vertelt mij alles: ze is zoo mededeelzaam, als ikzelf op dit oogenblik. En Rudyard, dien zie ik ook voor me.
—Rudyard! glimlachten mevrouw, de meisjes.
—Wat is hij? vroeg Cornélie, nieuwsgierig. Hij is altijd zoo beleefd, hij heeft mij wijn gerecommandeerd; hij weet altijd allerlei kaarten te krijgen.
—Weet je niet wat Rudyard is? vroeg mevrouw Van der Staal.
—Neen, en mevrouw Von Rothkirch weet het ook niet.
—Pas dan maar op, lachten de meisjes.
—Ben je Katholiek? vroeg mevrouw.
—Neen....
—En de schoone Urania ook niet? En de Von Rothkirchen ook niet?
—Neen....
—Nu, daarom heeft la Belloni Rudyard aan je tafel geplaatst. Rudyard is een Jezuïet. In ieder pension van Rome is een Jezuïet, die er gratis woont, als de eigenaar goeien vriend met de kerk is, en die met veel minzaamheid zielen poogt te winnen....
Cornélie wilde niet gelooven.
—Geloof me vast, ging mevrouw voort; dat in een pension zooals dit, een pension van beteekenis, van naam, heel veel intrigue omgaat....
—La Belloni...? vroeg Cornélie.
—Onze marchesa is een volbloed intrigante. Verleden winter zijn hier drie Engelsche zusjes bekeerd.
—Door Rudyard?
—Neen, door een anderen priester. Rudyard is hier van dezen winter voor het eerst....
—Rudyard is van morgen met mij op straat een heel eind opgeloopen, zei de jonge Van der Staal. Ik heb hem laten praten, ik heb hem uitgehoord.
Cornélie viel achterover in haar stoel.
—Ik ben moê van de menschen, zeide zij met de vreemde oprechtheid, die in haar was. Ik zoû wel eens een maand willen slapen, zonder iemand te zien.
En na een korte pooze, stond zij op, nam afscheid, en ging naar bed, terwijl het zwom voor hare oogen....