Читать книгу Een Zee Van Schilden - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 11
HOOFDSTUK VIJF
ОглавлениеGodfrey zat in het midden aan de lange houten tafel, een beker bier in elke hand, zingend met de grote groep MacGils en McClouds. Ze sloegen met hun bekers op tafel en zwaaiden heen en weer, terwijl het bier over hun handen stroomde. Maar het kon Godfrey niet schelen. Hij was ver heen, zoals hij elke avond was geweest die week, en hij voelde zich goed.
Akorth en Fulton zaten aan weerszijden van hem, en terwijl hij om zich heen keek zag hij tot zijn grote tevredenheid de tientallen MacGils en McClouds om de tafel zitten. Voormalige vijanden die waren samengekomen voor dit drinkevenement dat hij had georganiseerd. Het had Godfrey een aantal dagen gekost om de Hooglanden uit te kammen en dit punt te bereiken. In het begin waren de mannen terughoudend geweest; maar toen Godfrey de biervaten tevoorschijn had getoverd, en toen de vrouwen, begonnen ze te komen.
Het was begonnen met slechts een paar mannen, die aan hun eigen kant van de hal waren gebleven. Maar zodra Godfrey de drinkruimte vol had gekregen, die hier op de top van de Hooglanden gevestigd was, waren de mannen losser geworden. Er was niets beter, wist Godfrey, dan de belofte van gratis bier om mannen tot elkaar te brengen.
Maar wat hen over de drempel had getrokken waren de vrouwen waar Godfrey hen aan had voorgesteld. Godfrey had al zijn connecties aan beide zijden van de Hooglanden ingeschakeld om de bordelen leeg te trekken, en hij had de vrouwen royaal betaald. Ze bevonden zich nu tussen de soldaten, zaten bij hen op schoot, en de mannen waren tevreden. De goedbetaalde vrouwen waren gelukkig, de mannen waren gelukkig, en de hele ruimte galmde van vreugde terwijl de mannen stopten met op elkaar te letten en zich in plaats daarvan op de alcohol en de vrouwen richtten.
Terwijl de avond vorderde, begon Godfrey gesprekken tussen MacGils en McClouds op te vangen. Ze werden vrienden, en maakten plannen om samen op patrouille te gaan. Het was precies het soort binding waarvoor zijn zus hem hierheen had gestuurd, en Godfrey was trots op zichzelf. Hij had het geflikt. En hij had er ook nog eens lol in gehad. Zijn wangen waren rozig van het bier. Er was iets aan dit McCloud bier, besefte hij; het was sterker aan deze kant van de Hooglanden, en het steeg recht naar je kop.
Godfrey wist dat er veel manieren waren om een leger sterker te maken, om mensen samen te brengen en om hen te besturen. De politiek was één manier; de regering was een andere; het opdringen van de wet was weer een andere. Maar geen van deze manieren raakten de mannen in hun hart. Godfrey wist hoe hij de gewone man moest bereiken. Hij was de gewone man. Hoewel hij wellicht de edelmoedigheid van de koninklijke familie had, was zijn hart altijd bij de massa geweest. Hij bezat een bepaalde wijsheid, ontstaan op straat, die al die ridders in glimmende zilveren wapenrustingen nooit zouden hebben. Zij stonden daar boven. En Godfrey bewonderde hen daarvoor. Maar Godfrey realiseerde zich ook dat er een bepaald voordeel zat aan eronder staan. Het gaf hem een ander perspectief op de menselijkheid—en soms had je beide perspectieven nodig om de mensen volledig te kunnen begrijpen. Tenslotte waren de grootste fouten die de Koning had gemaakt altijd ontstaan doordat hij niet dicht genoeg bij het volk had gestaan.
“Deze McClouds weten hoe ze moeten drinken,” zei Akorth.
“Ze stellen niet teleur,” voegde Fulton toe, terwijl er nog twee bekers op de tafel voor hen werden neergezet.
“Dit bier is sterk,” zei Akorth, en hij liet een luide boer.
“Ik mis thuis helemaal niet,” voegde Fulton toe.
Godfrey kreeg een duw in zijn ribben, en toen hij omkeek zag hij een paar McCloud mannen te wild doen, te hard lachen, dronken terwijl ze de vrouwen betastten. Deze McClouds, besefte Godfrey, waren ruwer dan de MacGils. De MacGils waren hard, maar de McClouds—er was iets aan hen, iets dat onbeschaafd was. Terwijl hij de ruime rondkeek, zag Godfrey dat de McClouds hun vrouwen net iets te stevig vasthielden, dat ze hun bekers bier net iets te hard op tafel sloegen. Er was iets aan deze mannen dat zorgde dat Godfrey gespannen hield, ondanks alle dagen die hij met hen had doorgebracht. Op de één of andere manier vertrouwde hij deze mensen niet helemaal. En hoe meer tijd hij met hen doorbracht, hoe meer hij begon te begrijpen waarom er zo’n afstand was tussen de twee clans. Hij vroeg zich af of ze ooit echt één konden zijn.
Het drinken bereikte een hoogtepunt, en er werden meer bekers rondgedeeld, twee keer zoveel als voorheen. De McClouds vertraagden niet, zoals soldaten doorgaans deden op dit punt. Ze dronken zelfs meer, teveel. Godfrey begon nerveus te worden.
“Denk je dat mannen ooit teveel kunnen drinken?” vroeg Godfrey aan Akorth.
Akorth snoof.
“Wat een duivelse vraag!” flapte hij eruit.
“Wat is er met jou aan de hand?” vroeg Fulton.
Godfrey keek nauwlettend toe terwijl een McCloud, die zo dronken was dat hij nauwelijks nog wat kon zien, tegen een groep soldaten aanstootte en hen tegen de grond liet gaan.
Er was even een pauze terwijl iedereen zich omdraaide naar de groep soldaten op de grond.
Maar toen sprongen de soldaten weer overeind, schreeuwend en lachend en juichend, en tot Godfreys opluchting gingen de festiviteiten weer verder.
“Denk jij dat ze genoeg hebben gehad?” vroeg Godfrey. Hij begon zich af te vragen of dit allemaal niet een slecht idee was.
Akorth keek hem botweg aan.
“Genoeg?” vroeg hij. “Bestaat er zoiets?”
Godfrey merkte dat hij zelf ook met een dubbele tong praatte, en zijn geest was niet zo scherp meer als hij zou willen. Toch begon hij het gevoel te krijgen dat er iets veranderde in de ruimte, alsof er iets niet helemaal in orde was. Het werd allemaal een beetje teveel, alsof iedereen zijn zelfbeheersing had verloren.
“Raak haar niet aan!” riep iemand ineens uit. “Ze is van mij!”
De stem klonk duister, gevaarlijk, en zorgde dat Godfrey zich omdraaide.
Aan de andere kant van de ruimte stond een MacGil soldaat te bekvechten met een McCloud; de McCloud legde één arm om het middel van de vrouw die bij de MacGil op schoot zat, en trok haar naar achteren.
“Ze was van jou. Nu is ze van mij! Zoek maar een ander!”
De MacGil kreeg een duistere uitdrukking op zijn gezicht, en hij trok zijn zwaard. Het distinctieve geluid sneed door de lucht, en deed iedereen omkijken.
“Ik zei, ze is van mij!” schreeuwde hij.
Zijn gezicht was fel rood, zijn haar nat van het zweet, en de hele ruimte keek toe, als aan de grond genageld door zijn dodelijke toon.
Het werd stil terwijl iedereen verstijfd toekeek. De McCloud, een grote, stevige man, grijnsde, greep de vrouw vast en duwde haar hardhandig opzij. Ze vloog struikelend en vallend de menigte in.
Het was duidelijk dat de McCloud niets om de vrouw gaf; iedereen zag nu dat hij uit was op bloed, niet op de vrouw.
De McCloud trok ook zijn zwaard.
“Het is jouw leven voor het hare!” zei de McCloud.
Soldaten gingen uit de weg zodat ze ruimte kregen om te vechten, en Godfrey zag dat iedereen gespannen werd. Hij wist dat hij er een eind aan moest maken, voor het uit zou lopen in oorlog.
Godfrey sprong over de tafel heen, uitglijdend over het bier, en rende door de ruimte naar de twee mannen toe, zijn handen voor zich uit gestrekt.
“Mannen!” riep hij. Hij probeerde gefocust te blijven, om helder na te denken, en hij had oprecht spijt van hoeveel hij had gedronken.
“We zijn allemaal mannen hier!” schreeuwde hij. “We zijn allemaal één volk! Eén leger! Er hoeft geen gevecht te komen! Er zijn genoeg vrouwen! Geen van jullie meende het!”
Godfrey wendde zich tot de MacGil, en hij stond daar, fronsend, met zijn zwaard in zijn handen.
“Als hij zich verontschuldigd, zal ik zijn excuses accepteren,” zei de MacGil.
De McCloud stond daar, verward, en ineens verzachtte zijn uitdrukking en er verscheen een glimlach op zijn gezicht.
“Dan biedt ik mijn excuses aan!” riep de McCloud uit, en hij stak zijn linkerhand uit.
Godfrey stapte opzij, en de MacGil schudde hem aarzelend zijn hand.
Op dat moment greep de McCloud de hand van de MacGil vast, trok hem naar zich toe, en dreef zijn zwaard door zijn borst heen.
“Ik verontschuldig me,” voegde hij toe, “voor het feit dat ik je niet eerder heb gedood! MacGil uitschot!”
De MacGil zakte slap in elkaar terwijl het bloed over de grond liep.
Hij was dood.
Godfrey stond daar, geschokt. Hij stond nauwelijks een halve meter bij hen vandaan, en hij had het gevoel alsof dit op de één of andere manier allemaal zijn schuld was. Hij had de MacGil ertoe aan gezet zijn aandacht te laten verslappen; hij was degene die had getracht om een wapenstilstand te onderhandelen. Hij was door deze McCloud verraden, en voor schut gezet ten aanzien van al zijn mannen.
Godfrey dacht niet helder na, en aangewakkerd door de drank, knapte er iets in hem.
In één snelle beweging boog Godfrey naar beneden, griste het zwaard van de dode MacGil van de grond, en stak de McCloud door zijn hart.
De McCloud staarde hem aan, zijn ogen wijd opengesperd van schrik, en zakte toen, met het zwaard nog in zijn borst, op de grond. Dood.
Godfrey keek naar zijn eigen bebloede hand, en hij kon niet geloven wat hij zojuist had gedaan. Het was de eerste keer dat hij ooit een man had gedood. Hij had nooit gedacht dat hij het in zich had.
Godfrey was niet van plan geweest om hem te doden; hij had er niet over na gedacht. Hij was door iets overvallen, iets dat diep in hem zat, een deel dat verlangde naar wraak voor de ongerechtigheid.
Plotseling brak er chaos uit. Van alle kanten begonnen mannen te schreeuwen en elkaar aan te vallen. Het geluid van zwaarden die getrokken werden vulde de kamer, en Gofrey voelde hoe hij door Akorth uit de weg werd geduwd, vlak voor een zwaard op het nippertje zijn hoofd miste. Een andere soldaat—Godfrey kon zich niet herinneren wie of waarom—greep hem vast en gooide over de houten tafel. Het laatste dat Godfrey zich herinnerde was dat hij over de tafel heen gleed, tot hij uiteindelijk op de vloer belandde en zijn hoofd stootte, wensend dat hij overal was behalve hier.