Читать книгу De Gave Van Strijd - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 19

HOOFDSTUK ZEVEN

Оглавление

Godfrey zat op de stenen vloer in de ondergrondse kamer van het paleis van Silis. Akorth, Fulton, Ario en Merek zaten naast hem, Dray lag aan zijn voeten en Silis en haar mannen zaten tegenover ze. Ze zaten er allemaal somber bij, met hun hoofden laag en hun handen over hun knieën geslagen. Ze wisten dat ze op een dodenwacht zaten. De kamer schudde van het gestamp boven, van de invasie van Volusia. Het geluid van de stad die geplunderd werd, galmde in hun oren. Ze zaten allemaal te wachten, terwijl de Ridders van de Zeven Volusia boven hun hoofden uiteen scheurde.

Godfrey nam nog een grote slok uit zijn wijnzak, de laatste zak die nog in de stad over was, en hij probeerde de pijn te verdoven, de zekerheid van zijn naderende dood door de handen van het Keizerrijk. Hij staarde naar zijn voeten en vroeg zich af hoe het zo ver had kunnen komen. Manen geleden was hij veilig en geborgen binnen de Ring. Hij verdronk zijn leven, met geen andere zorgen dan welke taveerne en welk bordeel hij die avond zou gaan bezoeken. Nu was hij hier, aan de andere kant van de zee, in het Keizerrijk, onder de grond gevangen in een stad in puin. Hij had zijn eigen graf gegraven.

Zijn hoofd duizelde en hij probeerde zijn hoofd leeg te maken, zich te concentreren. Hij voelde wat zijn vrienden nu dachten, hij kon het in de minachting van hun blikken zien: ze hadden nooit naar hem moeten luisteren. Ze hadden moeten ontsnappen toen ze nog een kans hadden. Als ze niet voor Silis waren terug gekomen, hadden ze de haven bereikt, aan boord van een schip gegaan en waren ze nu ver van Volusia vandaan.

Godfrey probeerde troost te zoeken in het feit dat hij tenminste een gunst terug betaald had en het leven van deze vrouw had gered. Als hij haar niet op tijd had bereikt om haar te waarschuwen, zou ze zeker nog daarboven en dood zijn. Dat moest toch iets waard zijn.

“En nu?” vroeg Akorth.

Godfrey keerde zich om en zag dat hij beschuldigend keek, hij sprak de vraag uit die duidelijk in al hun gedachten was.

Godfrey keek rond en speurde de kleine, duistere kamer af. De fakkels flikkerden en waren bijna uit. In een hoek lagen hun magere voorraden en een bierzak, het was alles wat ze nog hadden. Het was een dodenwake. Hij kon nog steeds het geluid van de oorlog boven horen, zelfs door deze dikke muren en hij vroeg zich af hoe lang ze deze invasie uit konden zitten. Uren? Dagen? Hoe lang zou het duren voordat de Ridders van de Zeven Volusia veroverd hadden? Zouden ze weggaan?

“Ze zitten niet achter ons aan,” observeerde Godfrey. “Het is Keizerrijk tegen Keizerrijk. Ze hebben een vendetta tegen Volusia. Ze hebben geen probleem met ons.”

Silis schudde haar hoofd.

“Ze zullen deze plek bezetten,” zei ze somber, haar sterke stem sneed door de stilte. “De Ridders van de Zeven trekken zich nooit terug.”

Ze werden allemaal stil.

“Hoe lang kunnen we het hier beneden volhouden?” vroeg Merek.

Silis schudde haar hoofd toen ze naar hun voorraden gluurde.

“Misschien een week,” antwoordde ze.

Plotseling klonk er een geweldig gedreun boven en Godfrey kromp ineen toen hij de grond onder zich voelde schudden.

Silis sprong opgejaagd overeind, liep op en neer en bestudeerde het plafond terwijl stof er vanaf dwarrelde. Ze werden er allemaal door bedekt. Het klonk als een lawine van stenen boven hun hoofd en ze bekeek het als een bezorgde huiseigenaar.

“Ze hebben mijn kasteel geschonden,”zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen hen.

Godfrey zag een gepijnigde blik in haar gezicht en hij herkende het als de blik van iemand die alles verliest wat ze heeft.

Ze draaide zich om en keek Godfrey dankbaar aan.

“Ik zou daar nu boven zijn als het niet dankzij jou was. Je hebt onze levens gered.”

Godfrey zuchtte.

“En waarvoor?” vroeg hij overstuur. “Wat heeft het voor nut gehad? Zodat we allemaal hier beneden kunnen sterven?”

Silis keek beteuterd.

“Als we hier blijven,” vroeg Merek, “zullen we dan allemaal sterven?”

Silis keerde zich naar hem toe en knikte triest.

“Ja,” antwoordde ze effen. “Niet vandaag of morgen, maar binnen een paar dagen, ja. Ze kunnen niet hier beneden komen – maar wij kunnen niet naar boven gaan. Onze voorraden zullen snel op zijn.”

“En wat dan?” vroeg Ario en confronteerde haar. “Ben je van plan om hier beneden te sterven? Omdat ik dat niet ben.”

Silis liep fronsend heen en weer en Godfrey zag haar lang en hard nadenken.

Tenslotte stopte ze.

“Er is een kans,” zei ze. “Het is riskant. Maar het kan werken.”

Ze keek ze allemaal aan en Godfrey hield zijn adem van hoop en verwachting in.

“In de dagen van mijn vader was er een ondergrondse doorgang onder het kasteel,” zei ze. “Het leidt door de kasteelmuren. We kunnen het vinden als het nog bestaat en ’s nachts weggaan, in de dekking van de nacht. We kunnen proberen om door de stad te komen, naar de haven. We kunnen één van mijn schepen nemen, als er nog één over is, en hier vandaan zeilen.”

Er viel een lange, onzekere stilte in de kamer.

“Riskant,” zei Merek tenslotte met een grafstem. “De stad wemelt van het Keizerrijk. Hoe komen we erdoor zonder gedood te worden?”

Silis haalde haar schouders op.

“Klopt,” antwoordde ze. “Als ze ons pakken, worden we gedood. Maar als we tevoorschijn komen zodra het donker genoeg is en iedereen die in de weg staat doden, zullen we misschien de haven bereiken.”

“En als we die doorgang vinden en de haven bereiken en jouw schepen zijn daar niet?” vroeg Ario.

Ze keek hem aan.

“Geen enkel plan geeft zekerheid,” zei ze. “We kunnen daarbuiten sterven – en we kunnen hier beneden sterven.”

“De dood komt ons allemaal halen,” viel Godfrey in. Hij had een nieuw doel terwijl hij daar stond en de anderen aankeek, hij voelde een wilskracht terwijl hij zijn angsten overwon. “Het is de vraag van hoe we willen sterven: hier beneden, zo laf als ratten? Of daar boven, met als doel onze vrijheid?”

Langzaam, één voor één, stonden de anderen op. Ze keken hem aan en knikten plechtig terug.

Op dat moment wist hij dat zich een plan gevormd had. Vannacht zouden ze ontsnappen.

De Gave Van Strijd

Подняться наверх