Читать книгу De Gave Van Strijd - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 24
HOOFDSTUK TWAALF
ОглавлениеGwendolyn wandelde door de verduisterde gangen van de toren van de Licht Zoekers. Krohn liep aan haar zijde en ze liepen langzaam de cirkelvormige helling langs de zijkant van het gebouw op. Langs het pad waren fakkels en sekte aanbidders, ze stonden stil en alert met hun handen in hun gewaden verstopt. Gwen’s nieuwsgierigheid groeide terwijl ze verder omhoog ging. De zoon van de Koning, Kristof, had haar na hun ontmoeting halverwege gebracht. Daarna keerde hij zich om en ging naar beneden. Hij instrueerde haar dat ze de reis alleen moest afmaken om Eldof te zien, dat ze hem alleen onder ogen moest zien. Zoals ze over hem spraken, het was net alsof hij een god was.
Zacht gezang en zwaar wierook vulde de lucht terwijl Gwen de geleidelijk oplopende helling opliep. Ze vroeg zich af welk geheim Eldof bewaakte. Zou hij haar ooit de kennis geven die ze nodig had om de Koning en de Bergrug te redden? Zou het haar ooit lukken om de familie van de Koning van deze plek te halen?
Toen Gwen een hoek omsloeg, opende de toren zich plotseling en ze hijgde bij het uitzicht. Ze ging een enorme kamer in met een dertig meter hoog plafond, langs de muren tot aan het plafond waren glas-in-lood ramen. Een gedimd licht stroomde er doorheen, scharlaken, paars en roze en het gaf de kamer een etherische kwaliteit. En wat het helemaal onwerkelijk maakte was dat er één man alleen in deze enorme plek zat, in het midden van de kamer. De lichtstralen vielen op hem neer alsof ze hem en alleen hem verlichten.
Eldof.
Gwen’s hart bonkte toen ze hem daar aan het einde van de kamer zag zitten, als een god die uit de hemel was komen vallen. Hij zat daar met zijn handen in zijn glimmende, gouden mantel gevouwen. Zijn hoofd was kaal en hij zat op een grote en schitterende troon, ingesneden met ivoor. Er stonden aan beide zijden fakkels en op de helling er naar toe, het verlichtte de kamer. Deze kamer, die troon, de helling er naar toe – het was nog indrukwekkender dan bij een Koning. Ze wist meteen waarom de Koning zich door zijn aanwezigheid, deze sekte, deze toren bedreigd voelde. Het was ontworpen om te ontzag en nederigheid af te dwingen.
Hij wenkte haar niet, noch erkende hij haar aanwezigheid. En Gwen wist niet wat ze moest doen. Ze begon het lange, gouden voetpad af te lopen naar zijn troon. Terwijl ze liep zag ze dat hij hier toch niet alleen was, want in de schaduwen stonden rijen aanbidders in een verborgen. Hun ogen waren gesloten, hun handen waren in hun mantels weggestopt en ze stonden langs de helling. Ze vroeg zich af hoeveel duizenden volgers hij had.
Ze stopte tenslotte een paar meter voor zijn troon en keek op.
Hij keek terug met ogen die oeroud leken, ijzig blauw en gloeiend. En hoewel hij op haar neer glimlachte, hadden zijn ogen geen warmte. Ze waren hypnotiserend. Het deed haar aan de aanwezigheid van Argon denken.
Ze wist niet wat ze moest zeggen terwijl hij op haar neer staarde; ze had het gevoel alsof hij in haar ziel staarde. Ze stond daar in de stilte en wachtte tot hij klaar was, naast haar voelde ze hoe Krohn verstijfde. Hij was net zo gespannen.
“Gwendolyn van het Westelijk Koninkrijk van de Ring, dochter van Koning MacGil, laatste hoop voor de redding van haar mensen – en onze,” verkondigde hij langzaam, alsof hij uit een of ander oeroud script las. Zijn stem klonk dieper dan ze ooit had gehoord, het klonk alsof het van de stenen afgalmde. Zijn ogen boorden zich in die van haar en zijn stem was hypnotisch. Terwijl ze erin staarde, verloor ze alle gevoel van ruimte en tijd en plaats en nu al voelde Gwen hoe ze door zijn persoonlijkheid in deze sekte werd gezogen. Ze voelde zich in trance, alsof ze geen andere kant op kon kijken, zelfs als ze het probeerde. Ze had onmiddellijk het gevoel alsof hij het middelpunt van haar wereld was en ze begreep meteen waarom al deze mensen hem aanbaden en volgden.
Gwen staarde terug en wist even niets te zeggen, iets wat bijna nooit gebeurde. Ze was nooit zo onder de indruk van heersers geweest – zij, die al voor vele Koningen en Koninginnen had gestaan; zij, die zelf een Koningin was; zij, de dochter van een Koning. Deze man had iets over zich, iets wat ze niet kon beschrijven en heel even was ze vergeten waarom ze gekomen was.
Eindelijk werd het weer helder in haar hoofd en was ze in staat om te praten.
“Ik ben gekomen,” begon ze, “omdat-”
Hij lachte en onderbrak haar met een kort diep geluid.
“Ik weet waarom je gekomen bent,” zei hij. “Ik wist het al voordat jij het zelfs wist. Ik wist van je komst naar deze plek – inderdaad. Ik wist het al voordat je de Grote Woestenij overstak. Ik wist van je vertrek uit de Ring, jouw reis naar de Bovenste Eilanden en van je reizen over de zee. Ik weet van je man, Thorgrin, en van je zoon, Guwayne. Ik heb je met grote interesse bekeken, Gwendolyn. Al eeuwen lang heb ik je bekeken.”
Gwen kreeg rillingen bij zijn woorden, bij de vertrouwdheid van deze persoon die ze niet kende. Ze voelde een tinteling in haar armen, in haar rug en vroeg zich af hoe hij dit allemaal kon weten. Ze voelde meteen dat ze in zijn kring was, ze kon niet ontsnappen. Zelfs al zou ze het proberen.
“Hoe weet je dit allemaal?” vroeg ze.
Hij glimlachte.
“Ik ben Eldof. Ik ben zowel het begin als het einde van kennis.”
Hij stond op en ze schrok toen ze zag dat hij twee keer zo groot was als welke man dan ook. Hij kwam een stap dichterbij, de helling af en met zijn hypnotiserende ogen voelde Gwen dat ze in zijn aanwezigheid niet kon bewegen. Het was zo moeilijk om zich voor hem te concentreren, om eigen gedachten te hebben.
Gwen dwong zichzelf om haar hoofd leeg te maken en om zich op de in aantocht zijnde zaken te concentreren.
“Jouw Koning heeft je nodig,” zei ze. “De Bergrug heeft je nodig.”
Hij lachte.
“Mijn Koning?” echode hij met minachting.
Gwen dwong zichzelf om aan te dringen.
“Hij gelooft dat jij weet hoe de Bergrug gered kan worden. Hij gelooft dat jij een geheim voor hem houdt, één die deze plek en al deze mensen kan redden.”
“Dat heb ik,” antwoordde hij effen.
Gwen was onthutst door zijn onmiddellijk, eerlijk antwoord en wist nauwelijks wat ze moest zeggen. Ze had verwacht dat hij het zou ontkennen.
“Heb je dat?” vroeg ze verbouwereerd.
Hij glimlachte, maar zei niets.
“Maar waarom?” vroeg ze. “Waarom deel je dit geheim niet?”
“En waarom zou ik dat doen?” vroeg hij.
“Waarom?” vroeg ze kortaf. “Om dit koninkrijk natuurlijk te redden, om deze mensen te redden.”
“En waarom zou ik dat willen doen?” drong hij aan.
Gwen vernauwde verward haar ogen; ze had geen idee hoe ze moest reageren. Tenslotte zuchtte hij.
“Jouw probleem,” zei hij, “is dat je gelooft dat iedereen gered moet worden. Maar dat heb je verkeerd. Jij kijkt door de lens van maar tientallen jaren naar tijd; ik bekijk het van eeuwenlang. Jij kijkt naar mensen als onmisbaar; ik zie ze als radars in een groot wiel van lot en tijd.”
Hij kwam een stap dichterbij en zijn ogen brandden.
“Sommige mensen, Gwendolyn, zijn bedoeld om te sterven. Sommige mensen moeten sterven.”
“Moeten sterven?” vroeg ze verafschuwd.
“Sommigen moeten sterven om anderen te bevrijden,” zei hij. “Sommigen moeten vallen, zodat anderen kunnen opstijgen. Waarom is de ene persoon belangrijker dan de andere? De ene plek belangrijker dan de andere?”
Zij dacht over zijn woorden na en raakte steeds meer in de war.
“Zonder vernietiging, zonder verspilling, kan groei niet volgen. Zonder het lege zand van de woestijn, kan er geen fundering zijn waar de grote steden op gebouwd worden. Wat is belangrijker: de vernietiging, of de groei die erop volgt? Begrijp je het niet? Wat is vernietiging anders dan een basis?”
Gwen probeerde het te begrijpen, maar zijn woorden zorgden er alleen maar voor dat ze nog meer in de war raakte.
“Dan ga je dus niets doen en laat je de Bergrug en de mensen sterven?” vroeg ze. “Waarom? Wat levert jou dat op?”
Hij lachte.
“Waarom moet altijd alles iets opleveren?” vroeg hij. “Ik ga ze niet redden, omdat het niet de bedoeling is dat ze gered worden,” zei hij nadrukkelijk. “Deze plek, deze Bergrug, is niet bedoeld om te overleven. Het is bedoeld om vernietigd te worden. En het is niet aan mij om in de weg van het lot te staan. Mij is de gave gegeven om de toekomst te zien – maar dat is een gave die ik niet zal misbruiken. Wat ik zie, ga ik niet veranderen. Wie ben ik om in de weg van het lot te staan?”
Gwendolyn kon het niet helpen dat ze aan Thorgrin en Guwayne dacht.
Eldof glimlachte breed.
“Ah, ja,” zei hij en keek haar recht aan. “Jouw man. Jouw zoon.”
Gwen keek geschokt terug en vroeg zich af hoe hij haar gedachten had gelezen.
“Je wilt ze zo graag helpen,” voegde hij toe en schudde toen zijn hoofd. “Maar soms kan je het lot niet veranderen.”
Ze verkleurde en schudde vastbesloten zijn woorden van zich af.
“Ik zal het lot veranderen,” zei ze nadrukkelijk. “Wat de prijs ook is. Zelfs als ik mijn eigen ziel ervoor op moet geven.”
Eldof keek haar lang en hard aan, hij bestudeerde haar.
“Ja,” zei hij. “Dat ga je doen, toch? Ik kan die kracht in je zien. Een krijgersgeest.”
Hij bekeek haar en voor het eerst zag ze een beetje zekerheid in zijn uitdrukking.
“Ik had niet verwacht dit in je te zien,” ging hij met een nederige stem verder. “Er zijn er maar een paar, zoals jij, die de macht hebben om het lot te veranderen. Maar de prijs die je ervoor zal betalen is erg hoog.”
Hij zuchtte, alsof hij een visioen van zich af schudde.
“In ieder geval,” ging hij verder, “zal je het lot hier niet veranderen – niet in de Bergrug. De dood komt hier. Ze hebben geen redding nodig - maar een uittocht. Ze hebben een nieuwe leider nodig, om ze over de Grote Woestenij heen leiden. Ik denk dat je al weet dat jij die leider bent.”
Gwen voelde een rilling bij zijn woorden. Ze dacht niet dat ze de kracht zou hebben om het nog een keer te doorstaan.
“Hoe kan ik ze leiden?” vroeg ze uitgeput bij de gedachte. “En wat is er nog om naartoe te gaan? We zitten in niemandsland.”
Hij draaide zich om en werd stil. En toen hij wegliep, had Gwen een brandend verlangen om nog meer te weten te komen.
“Vertel het me,” zei ze. Ze rende en greep zijn arm.
Hij draaide zich om en keek naar haar hand, alsof hij door een slang werd aangeraakt. Totdat ze het uiteindelijk weghaalde. Verschillende van zijn monniken snelden vanuit de schaduwen naar voren en bleven in de buurt. Ze keken haar kwaad aan – maar Eldof knikte naar ze en ze trokken zich weer terug.
“Vertel me,” zei hij tegen haar, “ik geef je maar één antwoord. Eentje maar. Wat wil je weten?”
Gwen nam wanhopig diep adem.
“Guwayne,” zei ze ademloos. “Mijn zoon. Hoe krijg ik hem terug? Hoe wijzig ik het lot?”
Hij keek lang en hard naar haar.
“Het antwoord ligt al heel lang voor je en toch zie je het niet.”
Gwen pijnigde haar hersenen, ze wilde het zo graag weten en ze begreep niet wat het was.
“Argon,” voegde hij toe. “Er is nog één geheim die hij je niet durft te vertellen. Daar ligt jouw antwoord.”
Gwen was geschokt.
“Argon?” vroeg ze. “Weet Argon het?”
Eldof schudde zijn hoofd.
“Hij weet het niet. Maar zijn meester wel.”
Gwen’s hoofd tolde.
“Zijn meester?” vroeg ze.
Gwen had er nooit aan gedacht dat Argon een meester zou hebben.
Eldof knikte.
“Eis dat hij je naar hem brengt,” zei hij. “De antwoorden die je zal krijgen, zullen zelfs jou verbazen.”