Читать книгу Een Aanval Van Moed - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13

HOOFDSTUK DRIE

Оглавление

Erec zat tussen de andere ridders in de wapenzaal van de Hertog, veilig binnen de poorten van Savaria. Ze zaten onder de wonden en blauwe plekken van hun gevecht met die monsters. Naast hem zat zijn vriend Brandt, met zijn hoofd in zijn handen. De stemming was somber.

Erec voelde het ook. Elke spier in zijn lichaam deed pijn van de gevechten met de mannen van die heer en de monsters. Het was één van de hevigste gevechten geweest die hij zich kon herinneren, en de Hertog had veel mannen verloren. Erec besefte dat als Alistair er niet was geweest, hij, Brandt en de anderen nu dood zouden zijn geweest.

Erec werd overspoeld door dankbaarheid voor haar—en een hernieuwde liefde. Hij was ook geïntrigeerd door haar, nu meer dan ooit. Hij had altijd gevoeld dat ze speciaal was, en zelfs dat ze krachtig was. Maar de gebeurtenissen van die dag hadden dat gevoel bevestigd. Hij brandde van verlangen om te weten wie ze was, om achter het geheim van haar afkomst te komen. Maar hij had gezworen dat hij er niet naar zou vragen—en hij hield zich altijd aan zijn woord.

Erec kon niet wachten tot de vergadering voorbij was, zodat hij haar weer kon zien.

De ridders van de Hertog hadden hier al uren gezeten, bijkomend van het gevecht, trachtend om te begrijpen wat er was gebeurd. Ze hadden gediscussieerd over wat ze nu moesten doen. Het Schild was uitgeschakeld, en Erec kon de gevolgen nauwelijks bevatten. Het betekende dat Savaria nu open lag voor een aanval; en wat nog erger was, er waren al boodschappers binnengestroomd met het nieuws over Andronicus’ invasie, over wat er in het Koninklijk Hof was gebeurd, en in Silesia. Erecs hart zonk. Diep van binnen wilde hij niets liever dan bij zijn broeders van de Zilveren zijn om zijn thuisstad te verdedigen. Maar hij was hier, in Savaria, waar het lot hem heen had gebracht. Ze hadden hem hier ook nodig: de stad van de Hertog was tenslotte een strategisch deel van het MacGil rijk, en zij hadden ook bescherming nodig.

Maar nu de nieuwsberichten binnenkwamen dat Andronicus één van zijn bataljons hierheen had gestuurd, om Savaria aan te vallen, wist Erec dat het niet meer lang zou duren voor zijn miljoenenleger zich door de hele Ring verspreid zou hebben. Andronicus zou niets heel laten. Erec had zijn hele leven lang verhalen gehoord over Andronicus’ veroveringen, en hij wist dat hij de meest wrede man was die er bestond. De paar honderd mannen van de Hertog hadden geen schijn van kans tegen zijn mannen. Savaria was verdoemd.

“Ik stel voor dat we ons overgeven,” zei de adviseur van de Hertog, een grijze oude krijger die aan een lange, rechthoekige houten tafel zat, verloren in een beker bier. Alle andere soldaten werden stil en keken naar hem.

“Wat moeten we anders?” voegde hij toe. “We zijn slechts met een paar honderd. Hij heeft een miljoen soldaten.”

“Misschien kunnen we verdedigen, om in elk geval de stad staande te houden,” zei een soldaat.

“Maar voor hoe lang?” vroeg een ander.

“Lang genoeg voor MacGil om versterking te sturen, als we het lang genoeg volhouden.”

“MacGil is dood,” antwoordde een andere krijger. “Er is niemand om ons te helpen.”

“Maar zijn dochter leeft nog,” zei een ander. “En zijn mannen ook. Ze zouden ons niet in de steek laten!”

“Ze kunnen nauwelijks zichzelf verdedigen!” protesteerde een ander.

De mannen braken uit in een gejaagd gemompel. Ze ruzieden en praatten door elkaar heen.

Erec keek zwijgend toe en voelde zich hol van binnen. Slechts uren geleden was er een boodschapper gearriveerd met het afschuwelijke nieuws van Andronicus’ invasie—en het nieuws dat MacGil vermoord was. Dat was voor Erec nog het ergste van allemaal. Erec was al zo lang weg uit het Koninklijk Hof, het was de eerste keer geweest dat hij nieuws had ontvangen—en het voelde alsof er een dolk door zijn hart werd geboord. Hij had van MacGil gehouden als een vader, en het verlies deed hem meer pijn dan hij kon zeggen.

De Hertog schraapte zijn keel en de kamer werd stil terwijl alle ogen zich op hem richtten.

“We kunnen onze stad tegen een aanval verdedigen,” zei de Hertog langzaam. “Met onze vaardigheden en onze muren, kunnen we een leger tegenhouden dat vijf keer zo groot is als dat van ons—misschien zelfs een leger dat tien keer zo groot is. En we hebben voldoende proviand om een bezetting weken uit te houden. Als we het tegen een normaal leger zouden opnemen, zouden we winnen.”

Hij zuchtte.

“Maar het Rijk heeft geen gewoon leger,” voegde hij toe. “We kunnen ons niet verdedigen tegen een miljoen mannen. Het zou zinloos zijn.”

Hij pauzeerde.

“Maar dat geldt ook voor overgave. We weten allemaal wat Andronicus doet met zijn gevangenen. Hoe dan ook, we zullen allemaal sterven. De vraag is of we sterven op onze voeten of op onze ruggen. Ik zeg, laten we sterven terwijl we staan!”

Er rees een instemmend gejuich op. Erec was het met de Hertog eens.

“Dan is dat wat we doen,” vervolgde de Hertog. “We zullen Savaria verdedigen. We zullen ons nooit overgeven. We zullen wellicht sterven, maar we sterven in ieder geval samen.”

Er viel een zware stilte terwijl de anderen elkaar somber aankeken. Het leek alsof iedereen zocht naar een andere manier.

“Er is nog een manier,” zei Erec uiteindelijk.

Hij voelde hoe alle ogen zich op hem richtten.

De Hertog knikte naar hem, en gebaarde hem te spreken.

“We kunnen aanvallen,” zei Erec.

“Aanvallen?” riepen de soldaten verbijsterd uit. “Een paar honderd van ons, tegen een miljoen man? Erec, ik weet dat je onbevreesd bent. Maar ben je gestoord?”

Erec schudde zijn hoofd en keek ernstig.

“U vergeet dat Andronicus’ mannen nooit een aanval zouden verwachten. We zouden het voordeel van verassing hebben. Zoals u al zei, als we hier blijven zitten, zullen we sterven. Als we aanvallen, kunnen we er veel meer uitschakelen; en belangrijker, als we op de juiste manier aanvallen, op de juiste plek, doen we wellicht meer dan hen tegenhouden—we zouden zelfs kunnen winnen.”

“Winnen?” riepen ze verbijsterd uit.

“Wat bedoel je?” vroeg de Hertog.

“Andronicus verwacht dat we hier zitten, wachten op zijn leger, om onze stad te verdedigen,” legde Erec uit. “Zijn mannen zouden geen aanval verwachten buiten onze stadspoorten. Hier in de stad hebben we het voordeel van sterke muren—maar daarbuiten, in het veld, hebben we het voordeel van verassing. En verassing is altijd beter dan kracht. Als we een natuurlijk vernauwingspunt kunnen houden, kunnen we ze allemaal naar één plek leiden, en vanaf daar aanvallen. Ik heb het over de Oostelijke Kloof.”

“De Oostelijke Kloof?” vroeg een soldaat.

Erec knikte.

“Het is een steile spleet tussen twee kliffen, de enige pas in de Kavonia bergen, ongeveer een dag rijden hier vandaan. Als Andronicus’ mannen onderweg zijn, is de meest directe weg door de Kloof. Anders zouden ze de bergen in moeten. De weg vanuit het noorden is te smal en te modderig in deze tijd van het jaar—dat zou hem weken kosten. En vanaf het zuiden zou hij door de Fjord Rivier heen moeten.”

De Hertog keek Erec bewonderend aan en wreef bedachtzaam over zijn baard.

“Misschien heb je gelijk. Het zou best kunnen dat Andronicus zijn mannen door de Kloof leidt. Voor een ander leger zou het overmoedig zijn. Maar voor hem, met zijn miljoenen leger, is het helemaal niet zo gek.”

Erec knikte.

“Als we daar kunnen komen, als we er voor hen zijn, dan kunnen we hen verassen, hen in een hinderlaag laten lopen. Met zo’n positie kunnen een paar mannen een paar duizend mannen tegenhouden.”

De soldaten keken naar Erec, hoop en bewondering in hun ogen, en de kamer was gehuld in een zware stilte.

“Een gewaagd plan, mijn vriend,” zei de Hertog. “Maar je bent dan ook een moedige krijger. Dat ben je altijd al geweest.”

De Hertog gebaarde naar een bediende. “Breng me een kaart!”

Een jongen rende de kamer uit en kwam door een andere deur weer naar binnen met een grote rol perkament. Hij rolde het uit over de tafel en de soldaten verzamelden zich eromheen.

Erec vond Savaria op de kaart en liet zijn vinger naar het oosten glijden. Hij stopte bij de Oostelijke Kloof. Het was een smalle scheur, omgeven door bergen zo ver als het oog reikte.

“Het is perfect,” zei één van de soldaten.

De anderen knikten.

“Ik heb verhalen gehoord van enkele tientallen mannen die duizenden soldaten tegen wisten te houden bij de Kloof,” zei één van hen.

“Dat is oude wijven praat,” zei een andere soldaat cynisch. “Ja, we zouden het element van verassing hebben. Maar wat nog meer? We hebben daar niet de bescherming van onze stadsmuren.”

“We hebben de bescherming van de muren van de natuur,” kaatste een andere soldaat terug. De bergen, dat zijn honderden meters solide kliffen.”

“Het is nergens veilig,” voegde Erec toe. “Zoals de Hertog al zei, we sterven hier of daarbuiten. Ik zeg, laten we daarbuiten sterven. Wie niet waagt, wie niet wint.”

De Hertog wreef weer over zijn baard en knikte uiteindelijk. Toen rolde hij de kaart op.

“Bereid je wapens voor!” riep hij uit. “We rijden vannacht!”

*

Erec liep, gekleed in zijn wapenrusting, met zijn zwaard aan zijn zijde, door de gang van het kasteel van de Hertog. Hij ging de tegenovergestelde richting op van de andere mannen. Hij had nog één belangrijke taak te volbrengen voor hij zou vertrekken voor zijn laatste gevecht.

Hij moest Alistair zien.

Sinds ze waren teruggekeerd van de strijd, had Alistair in haar kamer gewacht tot Erec naar haar toe zou komen. Ze verwachtte natuurlijk een blije reünie, en zijn hart zonk terwijl hij zich realiseerde dat hij haar het nieuws moest brengen dat hij weer zou vertrekken. Hij werd in ieder geval gerustgesteld door de wetenschap dat zij veilig binnen de muren van het kasteel zou zijn, en hij was vastberaden om haar te beschermen, om het Rijk tegen te houden. Zijn hart deed pijn bij de gedachte dat hij haar weer moest verlaten—sinds hun afspraak dat ze zouden trouwen wilde hij niets liever dan tijd met haar doorbrengen. Maar het leek of het niet zo mocht zijn.

Terwijl Erec een hoek omhing, zijn laarzen echoënd in de verlaten hal, bereidde hij zich voor op het afscheid. Hij wist dat het pijnlijk zou zijn. Eindelijk bereikte hij de eeuwenoude, gewelfde houten deur, en hij klopte aan.

Hij hoorde het geluid van voetstappen in de kamer, en een moment later ging de deur open. Erecs hart zwol, net als iedere andere keer dat hij Alistair zag. Daar stond ze, in de deuropening, met haar lange blonde haar en haar grote kristalblauwe ogen, als een geestverschijning. Elke keer dat hij haar zag leek ze nog mooier dan de vorige keer.

Erec deed een stap naar binnen en omhelsde haar. Ze hield hem stevig vast en wilde hem niet loslaten. Maar dat wilde hij ook niet. Hij wilde dat hij gewoon de deur achter zich kon sluiten en hier bij haar kon blijven. Maar het mocht niet zo zijn.

Haar warmte maakte alles in de wereld goed, en hij wilde haar niet loslaten. Eindelijk trok hij zich terug. Hij keek in haar ogen. Ze wierp een blik op zijn wapenrusting en wapens, en haar gezicht betrok toen ze besefte dat hij niet zou blijven.

“Gaat u weer weg, mijn Heer?” vroeg ze.

Erec boog zijn hoofd.

“Ik wou dat het niet zo was, mijn vrouwe,” antwoordde hij. “Het Rijk nadert. Als ik hier blijf, zullen we allemaal sterven.”

“En als u gaat?” vroeg ze.

“Ik zal hoogstwaarschijnlijk sowieso sterven,” gaf hij toe. “Maar dit geeft ons in ieder geval een kans. Een kleine kans, maar een kans.”

Alistair draaide zich om en liep naar het raam. Ze keek uit over de binnenplaats, en haar gezicht werd verlicht door de ondergaande zon. Erec zag de somberheid in haar ogen, en hij liep naar haar toe. Hij streelde haar haren.

“Wees niet verdrietig, mijn vrouwe,” zei hij. “Als ik dit overleef, zal ik naar u terugkeren. En dan zullen we voor altijd samen zijn, bevrijd van alle gevaren. Vrij om eindelijk ons leven samen te leiden.”

Verdrietig schudde ze haar hoofd.

“Ik ben bang,” zei ze.

“Voor de naderende legers?” vroeg hij.

“Nee,” zei ze, terwijl ze hem aankeek. “Voor u.”

Erec keek haar verward aan.

“Ik ben bang dat u me nu anders ziet,” zei ze, “sinds u heeft gezien wat er op het slagveld is gebeurd.”

Erec schudde zijn hoofd.

“Ik zie u helemaal niet anders,” zei hij. “U heeft mijn leven gered, en daar ben ik u dankbaar voor.”

Ze schudde haar hoofd.

“Maar u heeft ook een andere kant van me gezien,” zei ze. “U heeft gezien dat ik niet normaal ben. Ik ben niet zoals de rest. Ik heb een kracht in me die ik niet begrijp. En nu vrees ik dat u me als een soort van monster zet. Als een vrouw die u niet langer als de uwe wilt.”

Erecs hart brak bij haar woorden. Hij nam haar handen in de zijne en keek haar doordringend aan.

“Alistair,” zei hij. “Ik hou van u met heel mijn hart. Ik heb nog nooit zoveel van iemand gehouden. En dat zal ook nooit meer gebeuren. Ik hou van alles dat u bent. Ik zie u niet als anders. Wat voor krachten u ook heeft, wie u ook bent—zelfs al begrijp ik het niet, ik accepteer alles. Ik ben dankbaar voor alles. Ik heb gezworen dat ik er niet naar zou vragen, en die belofte hou ik. Ik zal u er nooit naar vragen. Wie u ook bent, ik accepteer u.”

Ze staarde hem een lange tijd aan, en toen verscheen er langzaam een glimlach op haar gezicht. Er verschenen tranen van opluchting en vreugde in haar ogen. Ze omhelsde hem inning.

Ze fluisterde in zijn oor: “Kom bij me terug.”

Een Aanval Van Moed

Подняться наверх