Читать книгу Een Aanval Van Moed - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 15

HOOFDSTUK VIJF

Оглавление

Gwendolyn opende haar ogen. Ze voelde de wereld om zich heen bewegen, en probeerde zich te oriënteren. Ze zag de enorme gewelfde rode stenen poorten van Silesia, en duizenden soldaten van het Rijk die haar aanstaarden. Ze zag Steffen, die naast haar liep, ze zag de lucht boven zich. Ze besefte dat ze door iemand werd gedragen.

Ze keek omhoog, recht in de intense, glimmende ogen van Argon. Ze werd door Argon gedragen. Met zijn drieën gingen ze door de poorten van Silesia, langs duizenden soldaten van het Rijk, die voor hen uit de weg gingen en hen aanstaarden. Ze werden omgeven door een witte gloed, en Gwendolyn voelde dat ze zich in een soort van beschermend energieveld bevond. Ze besefte dat hij waarschijnlijk een soort spreuk gebruikte om de soldaten op afstand te houden.

Gwen voelde zich gerustgesteld en beschermd in Argons armen. Elke spier in haar lichaam deed pijn, ze was uitgeput, en ze wist niet of ze zou kunnen lopen als ze het zou proberen. Haar ogen vielen steeds dicht, en de zag de wereld in flarden aan zich voorbij gaan. Ze zag een deel van een afbrokkelende muur; een ingestorte borstwering; een uitgebrand huis; een berg puin; ze zag hoe ze over de binnenplaats werd gedragen, naar de verste poorten, naar de rand van het Ravijn; ze zag hoe ze erdoor heen gingen.

Ze bereikten de rand van het Ravijn en het platform dat bedekt was met metalen punten. Argon liet het platform zakken en nam hen weer mee, de diepten van het lager gelegen Silesia in.

Terwijl ze de lager gelegen stad betraden zag Gwendolyn de tientallen vriendelijke, bezorgde gezichten van de Silesiaanse burgers. Ze staarden naar haar alsof ze een spektakel was.

Toen ze het grote plein van de stad betraden, stroomden er honderden mensen naar hen toe. Ze zag bekende gezichten—Kendrick, Srog, Godfrey, Brom, Kolk, Atme, tientallen Zilveren en leden van de Krijgsmacht die ze herkende… ze verzamelden zich om haar heen, ellende op hun gezichten in de vroege ochtendzon, terwijl de mist uit het Ravijn over het plein wervelde en de koude wind haar huid streelde. Ze sloot haar ogen en probeerde alles te laten verdwijnen. Ze voelde zich alsof ze een dier in een dierentuin was. Ze voelde zich vernederd. En ze had het gevoel dat ze hen allemaal teleur had gesteld.

Argon droeg haar verder langs de mensen, door de nauwe steegjes van de laag gelegen stad, door nog een gewelfde poort, en uiteindelijk het kleine paleis van de stad in. Gwen verloor keer op keer haar bewustzijn terwijl ze het schitterende rode kasteel binnen gingen, de trappen op, een lange gang door, en door een hoge deuropening. Uiteindelijk gingen ze een kleine deur door, een kamer binnen.

De kamer was schemerig. Het bleek een grote slaapkamer te zijn, met een eeuwenoud hemelbed in het midden, en niet ver daar vandaan een brandend vuur in een oude marmeren haard. Er stonden een aantal bedienden in de kamer. Gwendolyn voelde hoe Argon haar naar het bed tilde en haar voorzichtig neerlegde. Er verzamelden zich mensen om het bed heen die bezorgd naar haar keken.

Argon deed een paar stappen achteruit en verdween tussen de mensen. Ze knipperde met haar ogen en zocht naar hem, maar ze zag hem niet meer. Hij was weg. Ze voelde de afwezigheid van zijn beschermende energie die haar als een schild had omhuld. Ze voelde zich kouder, minder beschermd, zonder hem.

Gwen liet haar tong over haar gebarsten lippen glijden, en enkele seconden later voelde ze hoe er een kussen onder haar hoofd werd geschoven, en hoe er een kan water tegen haar lippen werd gezet. Ze dronk en dronk, en besefte hoe dorstig ze was. Ze keek op en zag een vrouw die ze herkende.

Illepra, de koninklijke genezeres. Illepra keek op haar neer. Haar zachte bruine ogen keken haar bezorgd aan. Ze legde een warme doek op haar voorhoofd en veegde de haren uit haar gezicht. Ze legde een hand tegen haar voorhoofd, en Gwen voelde een helende energie door zich heen stromen. Ze voelde haar ogen zwaar worden, en niet veel later viel ze in een diepe slaap.

*

Gwendolyn wist niet hoeveel tijd er was verstreken toen ze haar ogen weer opende. Ze voelde zich uitgeput, gedesoriënteerd. Ze had een stem gehoord in haar dromen, en nu hoorde ze het weer.

“Gwendolyn,” klonk de stem. Ze hoorde het galmen in haar hoofd, en ze vroeg zich af hoe vaak hij haar naam al had geroepen.

Ze keek op en herkende Kendrick, die op haar neerkeek. Naast haar stond haar broer Godfrey, met Srog, Brom, Kolk en enkele anderen. Aan haar andere kant stond Steffen. Ze haatte de uitdrukkingen op hun gezichten. Ze keken vol medelijden naar haar, alsof ze was opgestaan uit de dood.

“Mijn zuster,” zei Kendrick, glimlachend. Ze hoorde de bezorgdheid in zijn stem. “Vertel ons wat er is gebeurd.”

Gwen schudde haar hoofd. Ze was te moe om alles op te halen.

“Andronicus,” zei ze, haar stem schor. Er kwam nauwelijks gefluister uit. Ze schraapte haar keel. “Ik trachtte… mezelf over te geven… in ruil voor de stad… ik vertrouwde hem. Stom…”

Ze schudde haar hoofd, en er liep een traan over haar wang.

“Nee, je bent nobel,” corrigeerde Kendrick, terwijl hij in haar hand kneep. “Je bent de meest moedige van ons allemaal.”

“Je hebt gedaan wat elke geweldige leider zou hebben gedaan,” zei Godfrey, die een stap naar voren deed.

Gwen schudde haar hoofd.

“Hij heeft ons erin geluisd,” zei Gwendolyn, “en me aangevallen. Hij liet McCloud me aanvallen.”

Gwen kon het niet helpen: terwijl ze de woorden sprak begon ze te huilen, niet in staat om zich in te houden. Ze wist dat het niet erg koninklijk was om te doen, maar ze kon het niet helpen.

Kendrick pakte haar hand stevig vast.

“Ze zouden me doden…” zei ze, “…maar Steffen heeft me gered…”

De mannen keken met een hernieuwd respect naar Steffen, die trouw aan haar zijde stond. Hij boog zijn hoofd.

“Ik was te laat,” antwoordde hij bescheiden. “Ik was in mijn eentje tegen velen.”

“Maar toch, je hebt onze zuster gered, en daarvoor zullen we je eeuwig verschuldigd zijn,” zei Kendrick.

Steffen schudde zijn hoofd.

“Ik ben haar veel meer verschuldigd,” antwoordde hij.

Gwen moest huilen.

“Argon heeft ons allebei gered,” concludeerde ze.

Kendricks gezicht werd donker.

“We zullen je wreken,” zei hij.

“Ik vrees niet voor mezelf,” zei ze. “Het is de stad… onze mensen… Silesia… Andronicus… hij zal aanvallen…”

Godfrey streelde haar hand.

“Maak je daar nu geen zorgen over,” zei hij. “Rust. Laat ons deze zaken bespreken. Je bent hier nu veilig.”

Gwen voelde haar oogleden weer zwaar worden. Ze wist niet of ze wakker was, of dat ze droomde.

“Ze heeft slaap nodig,” zei Illepra op beschermende toon.

Gwen was zich slechts vaag bewust van wat er om haar heen gebeurde. Ze gleed steeds weg. In gedachten zag ze beelden van Thor, en toen van haar vader. Ze kon niet onderscheiden wat echt was en wat een droom was, en ze hoorde slechts flarden van de conversatie die in de kamer plaatsvond.

“Hoe ernstig zijn haar wonden?” klonk een stem. Misschien Kendrick.

Ze voelde hoe Illepra’s hand over haar voorhoofd gleed. En de laatste woorden die ze hoorde waren die van Illepra:

“Ze heeft lichte lichamelijke verwondingen, mijn Heer. Het zijn de wonden in haar geest die het diepst zijn.”

*

Toen Gwen weer ontwaakte, hoorde ze het geluid van een knapperend vuur. Ze had geen flauw idee hoeveel tijd er was verstreken. Ze knipperde een aantal keer met haar ogen terwijl ze rond keek in de schemerige kamer. De menigte was verdwenen. De enige mensen die waren overgebleven waren Steffen, die in een stoel naast haar bed zat, Illepra, die een zalfje op haar pols smeerde, en nog iemand. Het was een vriendelijk uitziende, oude man, die haar bezorgd aankeek. Ze herkende hem, maar ze kon hem niet meteen plaatsen. Ze voelde zich zo moe, te moe, alsof ze al jaren niet had geslapen.

“Mijn vrouwe?” zei de oude man, terwijl hij voorover boog. Hij hield iets groots in zijn handen. Ze keek naar beneden en besefte dat het een leer gebonden boek was.

“Ik ben het, Aberthol,” zei hij. “Uw oude leraar. Kunt u me horen?”

Gwen slikte en knikte langzaam. Ze opende haar ogen een beetje.

“Ik heb uren gewacht om u te zien,” zei hij.

Gwen knikte langzaam en was dankbaar voor zijn aanwezigheid.

Aberthol legde het grote boek op haar schoot en opende het. Ze voelde het gewicht, hoorde het gekraak van de zware pagina’s terwijl hij erdoorheen bladerde.

“Het is één van de weinige boeken die ik heb kunnen redden,” zei hij, “voor dat het Huis van Academici werd afgebrand. Het is de vierde van de MacGil annalen. U heeft het gelezen. Er staan verhalen in over overwinningen en nederlagen, natuurlijk—maar er zijn ook andere verhalen. Verhalen over gewonde leiders. Verwondingen aan het lichaam, en verwondingen aan de geest. Alle denkbare verwondingen, mijn vrouwe. En dit is wat ik u wilde vertellen: zelfs de beste mannen en vrouwen hebben ondenkbare martelingen doorstaan. U bent niet alleen. U bent slechts een spaak in het wiel der tijd. Er zijn talloze anderen die veel meer hebben doorstaan dan u—en velen van hen hebben het overleefd en zijn uitgegroeid tot geweldige leiders.

“Voel u niet beschaamd,” zei hij, terwijl hij haar pols vastpakte. “Dat is wat ik u wil vertellen. Voel u nooit beschaamd. U hoeft geen schaamte te voelen voor wat u heeft gedaan—alleen eer en moed. U bent de beste leider die de Ring ooit heeft gekend. En dit doet daar niets aan af.”

Gwen voelde een traan over haar wang rollen. Zijn woorden waren precies wat ze moest horen, en ze was hem zo dankbaar. Ze wist dat hij gelijk had.

Maar emotioneel gezien voelde ze het nog niet helemaal. Een deel van haar had het gevoel alsof ze voor eeuwig beschadigd was. Ze wist dat het niet zo was, maar zo voelde het.

Aberthol glimlachte, en haalde een kleiner boek tevoorschijn.

“Herinnert u zich deze?” vroeg hij, terwijl hij de rode, leer gebonden kaft open sloeg. “Het was uw favoriete boek toen u klein was. De legendes van onze vaders. Er is een specifiek verhaal dat ik u graag zou willen voorlezen.”

Gwen was geraakt door het gebaar, maar ze kon niet meer. Verdrietig schudde ze haar hoofd.

“Dank u,” zei ze schor, terwijl er nog een traan over haar wang liep. “Maar ik kan het nu niet horen.”

Hij keek teleurgesteld, en knikte toen begrijpend.

“Een andere keer,” zei ze moedeloos. “Ik moet alleen zijn. Als jullie me alstublieft even alleen zouden willen laten? Allemaal,” zei ze terwijl ze Steffen en Illepra aankeek.

Ze gingen staan, bogen hun hoofd en haastten zich toen uit de kamer.

Gwen voelde zich schuldig, maar ze kon het niet helpen: ze wilde zich oprollen en sterven. Ze luisterde naar hun voetstappen, hoorde hoe de deur zich achter hen sloot, en keek op om zich ervan te verzekeren dat de kamer leeg was.

Maar tot haar verassing zag ze dat dat niet het geval was: er stond een eenzame figuur bij de deur, recht, met een perfect postuur, zoals altijd. Ze liep langzaam en statig naar Gwen toe en stopte vlak bij haar bed. Uitdrukkingsloos staarde ze naar beneden.

Haar moeder.

Gwen was verrast om haar daar te zien staan, de voormalige Koningin, statig en trots als altijd, op haar neerkijkend met een koele blik. Er lag in haar ogen geen medeleven, zoals ze in de ogen van haar andere bezoekers had gezien.

“Waarom bent u hier?” vroeg Gwen.

“Ik wilde je zien.”

“Maar ik wil u niet zien,” zei Gwen. “Ik wil niemand zien.”

“Het kan me niet schelen wat je wil,” zei haar moeder koel. “Ik ben je moeder, en ik heb het recht om je te zien wanneer ik wil.”

Gwen voelde de oude woede jegens haar moeder weer opspelen; ze was de laatste persoon die ze nu wilde zien. Maar ze kende haar moeder en ze wist dat ze niet zou vertrekken voor ze haar zegje had gedaan.

“Spreek dan,” zei Gwendolyn. “Spreek en laat me dan met rust.”

Haar moeder zuchtte.

“Je wist het niet,” zei haar moeder. “Maar toen ik jong was, net zo oud als jij, ben ik op dezelfde manier aangevallen.”

Gwen staarde haar geschokt aan; ze had geen idee.

“Je vader wist ervan,” vervolgde haar moeder. “En het kon hem niet schelen. Hij trouwde toch met me. Toen voelde het alsof het het einde van de wereld was. Maar dat was het niet.”

Gwen sloot haar ogen. Ze voelde weer een traan over haar wang rollen en probeerde het onderwerp uit haar gedachten te bannen. Ze wilde haar moeders verhaal niet horen. Het was al te laat voor haar moeder om nu nog medeleven te tonen. Verwachtte ze nu echt dat ze hier zomaar binnen kon wandelen, na zolang zo hard te zijn geweest, en dat ze een verhaaltje kon vertellen en dat alles dan goed was?

“Bent u nu klaar?” vroeg Gwendolyn.

“Haar moeder deed een stap naar voren, “Nee, ik ben niet klaar,” zei ze vastberaden. “Je bent nu Koningin—het is tijd dat je je ook als een Koningin gedraagt,” zei haar moeder. Haar stem was hard als staal. Gwen hoorde een kracht in haar stem die ze nog niet eerder had gehoord. “Je hebt medelijden met jezelf. Maar er lijden elke dag vrouwen onder veel erge dingen dan jij. Wat er met jou is gebeurd is niets. Begrijp je me? Het is niets.”

Haar moeder zuchtte.

“Als je wil overleven en je thuis wil voelen in deze wereld, dan moet je sterk zijn. Sterker dan de mannen. Mannen zullen je krijgen, hoe dan ook. Het gaat niet om wat er met je gebeurd—het gaat erom hoe je het bekijkt. Hoe je erop reageert. Dat is waar je de controle over hebt. Je kunt je opkrullen en sterven. Of je kunt sterk zijn. Dat is wat de meisjes van de vrouwen onderscheid.”

Gwen wist dat haar moeder haar probeerde te helpen, maar ze haatte het gebrek aan compassie in haar benadering. En ze haatte het om een preek te krijgen.

“Ik haat u,” zei Gwendolyn tegen haar. “Dat heb ik altijd al gedaan.”

“Dat weet ik,” zei haar moeder. “En ik haat jou. Maar dat betekent niet dat we elkaar niet begrijpen. Ik wil je liefde niet—ik wil dat je sterk bent. Deze wereld wordt niet geregeerd door mensen die zwak en bang zijn—hij wordt geregeerd door degenen die hun hoofd schudden bij tegenspoed alsof het niets was. Je kunt instorten en sterven als je dat wil. Daar is tijd genoeg voor. Maar dat is saai. Wees sterk en leef. Leef echt. Wees een voorbeeld voor anderen. Want op een dag, en dat verzeker ik je, zal je toch sterven. En zolang je hart nog klopt, kun je net zo goed leven.”

“Laat me met rust!” schreeuwde Gwendolyn. Ze kon geen woord meer verdragen.

Haar moeder staarde haar koud aan. Eindelijk, na een eindeloze stilte, draaide ze zich om en wandelde als een pauw de kamer uit. De deur sloeg achter haar dicht.

In de lege stilte begon Gwen te huilen. Ze wenste dat ze gewoon kon verdwijnen.

Een Aanval Van Moed

Подняться наверх