Читать книгу Opstandeling, Pion, Koning - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13

HOOFDSTUK VIER

Оглавление

Sartes ontwaakte, klaar om te vechten. Hij probeerde op te staan, viel toen het niet lukte, en werd door de laars van een ruig-uitziende figuur naar achteren getrapt.

“Dacht je dat er ruimte voor je was om hier te bewegen?” beet hij.

De man had een geschoren hoofd en tatoeages, en hij miste een vinger van één of ander gevecht. Er was een tijd geweest dat Sartes waarschijnlijk angst had gevoeld voor zo’n man. Maar dat was voor het leger en het verzet. Dat was voordat hij had gezien hoe het echte kwaad eruitzag.

Er waren nog andere mannen, samengedrukt in een kleine ruimte met houten wanden. Het enige licht scheen door een paar spleten naar binnen. Het was net voldoende voor Sartes om bij te zien, en wat hij zag was allesbehalve bemoedigend. De man tegenover hem was waarschijnlijk één van de minst ruig uitziende mannen in de ruimte. Even voelde Sartes wel angst, en niet alleen vanwege wat zij hem aan zouden kunnen doen. Wat stond hem te wachten als hij in een ruimte met mannen als deze vastzat?

Hij voelde beweging, en Sartes waagde het de zware jongens de rug toe te keren zodat hij door één van de spleten in de houten wand kon kijken. Buiten zag hij een stoffig, rotsachtig landschap voorbijglijden. Hij herkende het gebied niet, maar hoever van Delos kon hij nu zijn?

“Een wagen,” zei hij. “We zitten in een wagen.”

“Luister naar de jongen,” zei de man met het geschoren hoofd. Hij imiteerde Sartes’ stem, hoewel dat nauwelijks hoorbaar was. “We zitten in een wagen. Wat een wijsneus, deze jongen. Nou, wijsneus, wat dacht je van je bek dichthouden? Het is al erg genoeg dat we onderweg zijn naar de teerputten zonder dat jij aan een stuk doorratelt.”

“De teerputten?” zei Sartes, en hij zag woede in de ogen van de man.

“Ik dacht dat ik zei dat je je bek moest houden,” beet de schurk. “Misschien moet ik een paar tanden door je strot slaan?”

Een andere man strekte zich uit. De afgesloten ruimte leek nauwelijks groot genoeg voor hem. “De enige die ik hoor praten ben jij. Waarom houden jullie allebei je bek niet dicht?”

Het feit dat de kaalgeschoren man direct gehoorzaamde, vertelde Sartes veel over hoe gevaarlijk deze andere man was. Sartes wist van zijn tijd uit het leger dat dit soort mannen geen vrienden hadden: ze hadden alleen aanhangers en slachtoffers.

Het was lastig om stil te zijn nu hij wist waar ze heengingen. De teerputten waren één van de ergste straffen die het Rijk had; zo gevaarlijk en akelig dat degenen die erheen werden gestuurd geluk hadden als ze het een jaar volhielden. Het was een hete, dodelijke plek, waar de botten van dode draken uit de grond staken, en de wachters zonder pardon een zieke of bezweken gevangene de teer in smeten.

Sartes probeerde zich te herinneren hoe hij hier terecht was gekomen. Hij was op verkenningstocht gegaan voor de rebellen, om een poort te vinden waar Ceres met de mannen van Heer West de stad in kon komen. Hij had hem gevonden. Sartes herinnerde zich hoe blij hij zich toen had gevoeld, want de poort was perfect geweest. Hij was terug gerend om het de anderen te vertellen.

Hij was zo dichtbij geweest toen de in een mantel gehulde figuur hem had gegrepen; dichtbij genoeg om de ingang naar de schuilplaats van de rebellen aan te kunnen raken. Hij had eindelijk het gevoel gehad dat hij veilig was, en toen hadden ze het hem afgenomen.

“Vrouwe Stephania doet de groeten.”

De woorden galmden door Sartes’ geheugen.

Het waren de laatste woorden die hij gehoord had voor ze hem bewusteloos hadden geslagen. Met die ene zin hadden ze hem duidelijk gemaakt wie er voor deze actie verantwoordelijk was, en hoe hard hij had gefaald. Ze hadden hem zo dichtbij laten komen.

Ceres en de anderen hadden dus nooit de informatie gekregen die Sartes hen had willen geven. Hij maakte zich zorgen over zijn zus, zijn vader, Anka en de rebellen, niet wetend wat er met hen zou gebeuren zonder de poort die hij voor hen had gevonden. Zouden ze zonder zijn hulp ook de stad in weten te komen?

Hadden ze dat kunnen doen, corrigeerde Sartes zichzelf. Want inmiddels zou het al voorbij moeten zijn. Ze hadden wel een andere poort gevonden, of een andere manier om de stad in de komen, toch? Dat moest wel, want wat was het alternatief?

Sartes wilde er niet over nadenken, maar dat was onmogelijk. Het alternatief was dat ze gefaald hadden. In het beste geval hadden ze beseft dat er geen weg naar binnen was zonder een poort te bezetten, en zaten ze in de val terwijl het leger voortschreed. In het ergste geval… in het ergste geval waren ze al dood.

Sartes schudde zijn hoofd. Dat kon hij niet geloven. Dat kon hij niet. Ceres zou een manier vinden om toch de stad binnen te komen, een manier om te winnen. Anka was de meest vindingrijke persoon die hij kende. Zijn vader was sterk en betrouwbaar, en de andere rebellen hadden de vastberadenheid die kwam met de wetenschap dat hun doel een rechtvaardig doel was. Ze zouden een manier vinden om te overwinnen.

Sartes moest bedenken dat wat er nu met hem gebeurde ook maar tijdelijk was. De rebellen zouden winnen, wat betekende dat ze Stephania gevangen zouden nemen en zij hen zou vertellen wat ze had gedaan. Ze zouden hem komen halen, net zoals zijn vader en Anka waren gekomen toen hij vast zat in het legerkamp.

Maar wat een afschuwelijke plek, waar ze heen zouden moeten. Sartes keek naar buiten terwijl de wagen over het landschap hobbelde. Hij zag het vlakke terrein plaats maken voor kuilen en rotsen, borrelende vijvers van duisternis en hitte. Zelfs vanaf waar hij zat kon hij de scherpe, bittere stank van de teer ruiken.

Er waren rijen van mensen aan het werk. Sartes zag de kettingen die hen in paren verbonden terwijl ze emmers teer verzamelden zodat anderen die konden gebruiken. Hij zag de wachters met hun zwepen, en terwijl Sartes toekeek zag hij een man bezwijken onder het pak slaag dat hij kreeg. De wachters maakten zijn kettingen los en schopten hem de dichtstbijzijnde teerput in. De teer deed er lang over om zijn geschreeuw te verzwelgen.

Sartes wilde zijn blik afwenden, maar hij kon het niet. Hij kon zijn ogen niet van de verschrikkingen afhouden. Van de kooien in de open lucht die duidelijk als verblijfplaatsen van de gevangenen dienden. Van de wachters die hen als beesten behandelden.

Hij keek toe tot de wagen tot stilstand kwam en soldaten hem opendeden, wapens in de ene hand en kettingen in de anderen.

“Gevangenen, naar buiten,” riep één van hen. “Naar buiten, of we steken die wagen met jullie erin in de fik, uitschot!”

Sartes schuifelde met de anderen het licht in, en nu kon hij de verschrikkingen in volle hevigheid ervaren. De teerdampen waren bijna overweldigend. De teerputten borrelden in vreemde, onvoorspelbare ritmes. Terwijl Sartes om zich heen keek, zag hij een stuk grond bij één van de putten inzakken en in de teer vallen.

“Dit zijn de teerputten,” verkondigde de soldaat die had gesproken. “Neem vooral niet de moeite om eraan gewend te raken. Tegen die tijd zijn jullie toch allang dood.”

Het ergste was, dacht Sartes terwijl ze zijn enkel boeiden, was dat ze waarschijnlijk nog gelijk hadden ook.

Opstandeling, Pion, Koning

Подняться наверх