Читать книгу Opstandeling, Pion, Koning - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 16

HOOFDSTUK ZEVEN

Оглавление

“Werk sneller, luie welpen!” riep de wachter, en Sartes kromp ineen bij de stekende pijn van de zweep die over zijn rug ging. Als hij had gekund, was hij het gevecht met de wachter aangegaan. Maar zonder wapen was het zelfmoord.

In plaats van een wapen had hij alleen een emmer. Hij was vastgeketend aan een andere gevangene, en er werd van hem verwacht dat hij de teer verzamelde en in grote vaten goot, zodat het gebruikt kon worden om boten en daken mee af te werken, om de gladste stenen mee op te vullen en muren waterdicht mee te maken. Het was hard werken, en het feit dat hij aan iemand anders was vastgeketend maakte het alleen maar lastiger.

De jongen waar ze hem aan hadden vastgeketend was niet veel groter dan Sartes en zag er nog veel dunner uit. Sartes wist nog niet hoe hij heette, want de wachters straften iedereen die teveel praatte. Ze waren waarschijnlijk bang dat ze een opstand aan het plotten waren, dacht Sartes. En kijkend naar een aantal van de mannen om hen heen, was dat misschien ook wel zo.

De teerputten waren de plek waar de slechtste mensen in Delos heen werden gestuurd, en dat was te zien. Er werd gevochten om eten, en over wie het sterkst was, hoewel niemand dat lang volhield. Als de wachters toekeken, hielden de mannen hun hoofden gebogen. Degenen die dat niet deden werden al snel geslagen of in de teer gegooid.

De jongen die aan Sartes was vastgeketend leek niet op de rest. Hij was broodmager en spichtig, en zag eruit alsof hij zou kunnen breken onder de inspanning van het werk. Zijn huid was smerig en bedekt met brandwonden van waar de teer hem had geraakt.

Er dreef een pluim van gas uit de kuil. Sartes slaagde erin zijn adem in te houden, maar zijn compagnon had niet zoveel geluk. Hij begon te hoesten en te proesten, en Sartes voelde het geruk aan de ketting terwijl hij hem zag struikelen. Hij begon te vallen.

Sartes hoefde niet na te denken. Hij liet zijn emmer vallen, dook naar voren en hoopte dat hij snel genoeg zou zijn. Hij voelde zijn vingers rond de arm van de jongen sluiten, zo dun dat Sartes vingers er helemaal omheen pasten, als een tweede boei.

De jongen tuimelde richting de teer en Sartes trok hem terug naar boven. Sartes kon de hitte voelen, en deinsde bijna terug toen hij zijn huid voelde branden. Maar hij bleef de jongen stevig vasthouden en liet hem niet los tot hij weer in veiligheid was.

De jongen hoestte en sputterde, maar leek te worstelen met zijn woorden.

“Het is goed,” verzekerde Sartes hem. “Je bent in orde. Stil maar.”

“Dank je,” zei hij. “Help… me… omhoog. De wachters—”

“Wat is hier aan de hand?” bulderde een wachter. Hij zette zijn woorden kracht bij met een zweepslag, die zorgde dat Sartes het uitschreeuwde. “Wat zijn jullie hier aan het luieren?”

“Het waren de dampen, heer,” zei Sartes. “Hij werd er even door overvallen.”

Dat leverde hem nog een zweepslag op. Sartes wilde dat hij een wapen had. Iets dat hij kon gebruiken om terug te vechten. Maar hij had alleen maar zijn emmer hier, en bovendien waren er veel te veel wachters. Natuurlijk zou Ceres wel een manier hebben gevonden om hen allemaal te verslaan met een emmer, en die gedachte deed hem glimlachen.

“Je spreekt pas als ik daar toestemming voor geef,” zei de soldaat. Hij gaf de jongen die Sartes had gered een trap. “Omhoog, jij. Als je niet kan werken hebben we niets aan je. Als we niets aan je hebben, kun je de teer in zoals de rest.”

“Hij kan staan,” zei Sartes, en hij hielp de andere jongen snel omhoog. “Kijk, hij is in orde. Het waren alleen de dampen.”

Deze keer vond hij het niet erg dat de soldaat hem sloeg, want dat betekende dat hij de andere jongen in ieder geval met rust liet.

“Terug aan het werk dan, allebei. Jullie hebben al genoeg tijd verspild.”

Ze gingen weer verder met het verzamelen van teer. Sartes deed zijn best om zoveel als hij kon te verzamelen, want de andere jongen was duidelijk niet sterk genoeg om veel te kunnen doen.

“Ik ben Sartes,” fluisterde hij terwijl hij de wachters in de gaten hield.

“Bryant,” fluisterde de andere jongen terug, al zag hij er nerveus uit. Sartes hoorde hem weer hoesten. “Dank je, je hebt mijn leven gered. Als ik die schuld ooit kan vereffenen, dan doe ik dat.”

Hij zweeg toen de wachters weer voorbijliepen.

“De dampen zijn slecht,” zei Sartes, deels ook om hem aan het praten te houden.

“Ze vreten je longen op,” antwoordde Bryant. “Er zijn zelfs wachters die eraan dood gaan.”

Hij zei het alsof het normaal was, maar Sartes vond het allesbehalve normaal.

Sartes bekeek de andere jongen. “Jij ziet er niet echt uit als een crimineel.”

Hij zag de blik van pijn in de ogen van de jongen. “Mijn familie… Prins Lucious kwam naar onze boerderij en stak hem in brand. Hij heeft mijn ouders vermoord. Hij heeft mijn zus meegenomen. Hij heeft mij hier zonder reden heen gestuurd.”

Het was een bekend verhaal voor Sartes. Lucious was kwaadaardig. Hij greep elke kans aan om ellende te creëren. Hij scheurde gezinnen uit elkaar omdat hij dat kon.

“Waarom zoek je geen rechtvaardigheid?” suggereerde Sartes. Hij bleef teer uit de put scheppen om te zorgen dat de wachters niet in de buurt zouden komen.

De andere jongen keek hem aan alsof hij gestoord was. “Hoe zou ik dat moeten doen? Ik ben maar in mijn eentje.”

“Het verzet is veel meer dan één persoon,” merkte Sartes op.

“Alsof het hen iets kan schelen wat er met mij zal gebeuren,” antwoordde Bryant. “Ze weten niet eens dat we hier zijn.”

“Dan moeten we naar ze toe gaan,” fluisterde Sartes terug.

Sartes zag paniek in de ogen van de jongen.

“Dat kan niet. Als je zelfs maar over ontsnappen praat, hangen de wachters ons boven de teer en laten ze ons stukje bij beetje zakken. Ik heb het gezien. Ze zullen ons doden.”

“En wat zal er gebeuren als we hier blijven?” wilde Sartes weten. “Als je vandaag aan één van de anderen was vastgeketend, wat denk je dat er dan gebeurt zou zijn?”

Bryant schudde zijn hoofd. “Maar er zijn teerputten, en wachters, en ik weet zeker dat er valstrikken zijn. De andere gevangenen zullen ook niet helpen.”

“Maar je denkt er nu wel over na, of niet?” zei Sartes. “Ja, er zitten risico’s aan verbonden, maar die zijn beter dan zeker weten dat je doodgaat.”

“Hoe zouden we het voor elkaar moeten krijgen?” vroeg Bryant. “Ze houden ons ’s nachts in de kooien, en we zijn de hele dag aan elkaar vastgeketend.”

Daar had Sartes in elk geval een antwoord op. “Dan ontsnappen we samen. We wachten op het juiste moment. Vertrouw me, ik weet het één en ander over slechte situaties ontvluchten.”

Hij zei niet dat dit lastiger zou zijn dan alles waar hij ooit mee te maken had gehad, en hij liet zijn nieuwe vriend niet weten hoe slecht hun kansen waren. Hij wilde Bryant niet nog banger maken dan hij al was, maar ze moesten wel weg.

Als ze hier nog langer bleven, wist hij, zouden ze het niet overleven.

Opstandeling, Pion, Koning

Подняться наверх