Читать книгу Rebel, Gevangene, Prinses - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 12

HOOFDSTUK DRIE

Оглавление

Berin voelde de pijn van verlangen terwijl hij over de weg naar huis liep, naar Delos. Het enige dat hem op de been hield waren de gedachten aan zijn familie—aan Ceres. De gedachte dat hij zijn dochter weer zou zien was genoeg om hem door te laten zetten, ondanks het feit dat de dagen van lopen hem zwaar vielen en de weg onder zijn voeten bezaaid was met sporen en stenen. Zijn botten werden er niet jonger op, en hij voelde zijn knie al steken van de reis. Het was slechts een toevoeging op alle kwalen die kwamen van een leven lang hameren op heet metaal.

Maar het was het allemaal waard om weer thuis te zijn. Om zijn familie weer te zien. De hele tijd dat hij weg was geweest, was dat het enige waar Berin naar verlangd had. Hij kon het al voor zich zien. Marita zou aan het koken zijn, achterin hun bescheiden houten huisje, en de geur van het eten zou door de voordeur komen. Sartes zou ergens achter aan het spelen zijn, waarschijnlijk met Nesos die op hem lette, zelfs al zou zijn oudste zoon doen alsof hij dat niet deed.

En Ceres zou er zijn. Hij hield van al zijn kinderen, maar met Ceres had hij altijd een speciale band gehad. Zij was degene geweest die hem in zijn smederij had geholpen, degene die het meest op hem leek, en die het meest geneigd was in zijn voetsporen te treden. Marita en de jongens achterlaten was een pijnlijke verplichting geweest, maar nodig omdat hij voor zijn familie wilde zorgen. Ceres achterlaten had gevoeld alsof hij een deel van zichzelf had achtergelaten.

Nu was het tijd om het terug te krijgen.

Berin wenste alleen dat hij beter nieuws bracht. Hij liep over het grindpad dat naar hun huis liep, en hij fronste; het was nog geen winter, maar dat zou het spoedig worden. Hij was van plan geweest om te vertrekken en werk te vinden. De adel had altijd smeden nodig om wapens te smeden voor haar wachters, haar oorlogen, haar Killings. Maar het bleek dat ze hem niet nodig hadden. Ze hadden hun eigen mannen. Jongere, sterkere mannen. Zelfs de koning die om zijn werk had gevraagd, bleek Berin gewild te hebben zoals hij tien jaar geleden was.

De gedachte deed pijn, maar hij had kunnen weten dat ze geen behoefte zouden hebben aan een man met meer grijs dan zwart in zijn baard.

Het zou meer pijn hebben gedaan als het niet had betekent dat hij naar huis kon. Thuis was wat belangrijk was voor Berin, al was het weinig meer dan een vierkant van ruw gezaagde houten muren, bedekt met een dak van turf. Thuis draaide om de mensen die er wachtten, en de gedachte aan hen was genoeg om hem zijn pas te doen versnellen.

Maar toen hij de top van een heuvel bereikte en hij het huis in zicht kreeg, wist Berin dat er iets mis was. Zijn maag draaide zich om. Berin wist hoe thuis voelde. Ondanks de dorheid van het omringende land, was thuis een plek die gevuld was met leven. Er was altijd lawaai, of het nu vreugdevol of ruziënd was. En rond deze tijd van het jaar groeiden er altijd ten minste een paar gewassen op het terrein rond het huis, groenten en kleine bessenstruiken, winterharde dingen die ervoor zorgden dat ze altijd in elk geval iets te eten hadden.

Dat was niet wat hij voor zich zag.

Berin begon te rennen, voor zover dat lukte na zo’n lange wandeling. Het gevoel dat er iets mis was knaagde aan hem, en het voelde alsof één van zijn bankschroeven zich om zijn hart klemde.

Hij bereikte de deur en gooide hem wijd open. Misschien, dacht hij, zou alles goed komen. Misschien hadden ze hem al zien aankomen en wilden ze hem verrassen.

Het was schemerig binnen, de ramen aangekoekt met viezigheid. En daar was iemand.

Marita stond in de woonkamer, roerend in een pan die Berin veel te zuur rook. Ze draaide zich naar hem om toen hij naar binnen stormde, en op dat moment wist Berin dat hij gelijk had. Er was iets mis. Er was iets heel erg mis.

“Marita?” begon hij.

“Echtgenoot.” Zelfs de vlakke manier waarop ze dat zei vertelde hem dat niets was zoals het zou moeten zijn. Alle andere keren dat hij weg was geweest, had Marita haar armen om hem heen geslagen zodra hij binnen was. Ze was altijd zo vol leven geweest. Maar nu leek ze…leeg.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Berin.

“Ik weet niet waar je het over hebt.” Weer was er minder emotie dan er had moeten zijn, alsof er iets in zijn vrouw was gebroken, iets dat alle vreugde had laten ontsnappen.

“Waarom is het niet zo… zo stil?” wilde Berin weten. “Waar zijn onze kinderen?”

“Ze zijn er nu niet,” zei Marita. Ze wendde zich weer tot de pan alsof er niets aan de hand was.

“Waar zijn ze dan?” Berin wilde het niet loslaten. Hij kon geloven dat de jongens naar de dichtstbijzijnde rivier waren gegaan of taken te doen hadden, maar ten minste één van zijn kinderen had hem thuis moeten zien komen, er geweest moeten zijn om hem te begroeten. “Waar is Ceres?”

“Oh ja,” zei Marita, en nu kon Berin de bitterheid in haar stem horen. “Natuurlijk vraag je naar haar. Niet naar hoe het met mij gaat. Of met je zoons. Haar.”

Berin had zijn vrouw nog nooit zo horen praten. Oh, hij had altijd geweten dat er iets hards in Marita zat, dat ze meer om zichzelf gaf dan om de rest van de wereld, maar nu klonk het alsof haar hart in as was veranderd.

Marita leek te kalmeren, en de snelheid waarmee dat gebeurde wekte argwaan op bij Berin.

“Wil je weten wat je geliefde dochter heeft gedaan?” zei ze. “Ze is weggelopen.”

Berins onheilspellende voorgevoel werd sterker. Hij schudde zijn hoofd. “Dat geloof ik niet.”

Marita ging door. “Ze is weggelopen. Ze zei niet waar ze heen ging, maar ze heeft alles wat we nog hadden gestolen.”

“We hebben niet eens geld om te stelen,” zei Berin. “En Ceres zou zoiets nooit doen.”

“Natuurlijk kies je haar kant,” zei Marita. “Maar ze heeft… spullen meegenomen, bezittingen. Haar kennende, alles waarvan ze dacht dat ze het in de volgende stad wel zou kunnen verkopen. Ze heeft ons in de steek gelaten.”

Als dat was wat Marita dacht, dan wist Berin zeker dat ze haar dochter nooit echt gekend had. Of hem, als ze dacht dat hij zo’n onmiskenbare leugen zou geloven. Hij pakte haar bij haar schouders, en hoewel hij niet langer de kracht bezat die hij ooit had gehad, was Berin nog altijd sterk genoeg. Zijn vrouw voelde fragiel vergeleken met hem.

“Vertel me de waarheid, Marita! Wat is er gebeurd?” Berin schudde haar door elkaar, alsof dat op de één of andere manier haar oude zelf zou terughalen, alsof ze dan ineens weer de Marita zou worden waar hij jaren geleden mee was getrouwd. Maar het enige dat het deed was zorgen dat ze zich terugtrok.

“Je jongens zijn dood!” schreeuwde Marita. Haar woorden vulden de kleine ruimte, en kwamen eruit als gesnauw. Toen fluisterde ze. “Dat is wat er is gebeurd. Onze zoons zijn dood.”

Haar woorden raakten Berin als een trap van een paard dat geen hoefijzers wilde. “Nee,” zei hij. “Nog een leugen. Dat moet wel.”

Hij kon niet bedenken wat Marita anders gezegd zou kunnen hebben dat zoveel pijn deed. Ze moest dit wel zeggen om hem pijn te doen.

“Wanneer heb je besloten dat je me zo erg haat?” vroeg Berin, want dat was de enige reden die hij kon bedenken dat zijn vrouw zoiets verachtelijks zou zeggen. Dat ze het idee van de dood van hun zoons als wapen zou gebruiken.

Nu kon Berin tranen in Marita’s ogen zien. Die waren er niet geweest toen ze had verteld over hoe hun dochter weggelopen zou zijn.

“Toen je besloot ons in de steek te laten,” beet zijn vrouw terug. “Toen ik Nesos moest zien sterven!”

“Alleen Nesos?” zei Berin.

“Is dat niet genoeg?” schreeuwde Marita terug. “Of geef je niets om je zoons?”

“Net zei je nog dat Sartes ook dood was,” zei Berin. “Hou op met tegen me te liegen, Marita!”

“Sartes is ook dood,” hield zijn vrouw vol. “Soldaten hebben hem meegenomen. Ze hebben hem afgevoerd om deel uit te maken van het leger van het Rijk, en hij is nog maar een kind. Hoe lang denk je dat hij daar overleefd? Nee, allebei mijn jongens zijn er niet meer. Terwijl Ceres…”

“Wat?” wilde Berin weten.

Marita schudde slechts haar hoofd. “Als je hier was geweest, was het misschien niet eens gebeurd.”

“Jij was hier,” spoog Berin. Hij trilde over zijn hele lichaam. “Dat was het hele punt. Denk je soms dat ik wilde gaan? Jij moest voor hen zorgen terwijl ik geld voor ons zou verdienen, zodat we konden eten.”

Berin werd overspoeld door wanhoop, en hij voelde dat hij begon te huilen. Hij had niet meer gehuild sinds hij een kind was. Zijn oudste zoon was dood. Van alle leugens die Marita had verteld, klonk dat als de waarheid. Het verlies liet een leegte in hem achter die onmogelijk te bevatten was, ondanks alle verdriet en woede die in hem opwelde. Hij dwong zichzelf om zich op de anderen te focussen, want dat was de enige manier om ervoor te zorgen dat het hem niet zou overweldigen.

“Soldaten hebben Sartes meegenomen?” vroeg hij. “Soldaten van het Rijk?”

“Denk je dat ik daarover zou liegen?” vroeg Marita.

“Ik weet niet meer wat ik moet geloven,” antwoordde Berin. “Je hebt niet eens geprobeerd om ze tegen te houden?”

“Ze hadden een mes tegen mijn keel gezet,” zei Marita. “Ik moest wel.”

“Je moest wel wat?” vroeg Berin.

Marita schudde haar hoofd. “Ik moest hem naar buiten roepen. Ze zouden me gedood hebben.”

“Dus heb je hem maar opgegeven?”

“Wat had ik anders moeten doen?” wilde Marita weten. “Jij was er niet.”

En Berin zou zich daar waarschijnlijk de rest van zijn leven schuldig over voelen. Marita had gelijk. Misschien, als hij hier was gebleven, was dit allemaal niet gebeurd. Hij was vertrokken om ervoor te zorgen dat zijn gezin niet zou omkomen van de honger, maar in zijn afwezigheid was alles uit elkaar gevallen. Maar zijn schuldgevoel kwam niet in de plaats voor zijn verdriet of zijn woede. Het stapelde zich alleen maar op. Het borrelde in hem, als iets dat leefde en vocht om naar buiten te komen.

“Hoe zit het met Ceres?” wilde hij weten. Hij schudde Marita weer door elkaar. “Vertel het me! De waarheid dit keer. Wat heb je gedaan?”

Marita trok zich weer los, en deze keer liet ze zich op de vloer zakken. Ze krulde zich op en keek hem niet eens aan. “Zoek het zelf maar uit. Ik ben degene die hiermee heeft moeten leven. Ik, niet jij.”

Een deel van Berin wilde haar door elkaar schudden tot ze hem een antwoord gaf. Het wilde de waarheid uit haar persen, wat het ook zou kosten. Maar dat was niet het soort man dat hij was, en hij wist dat hij nooit zo’n man zou kunnen zijn. Alleen al de gedachte deed hem walgen.

Hij nam niets uit het huis mee toen hij vertrok. Er was daar niets meer dat hem interesseerde. Toen hij omkeek naar Marita, zo bevangen door haar eigen bitterheid dat ze haar zoon had opgegeven en had geprobeerd te verhullen wat er met hun kinderen was gebeurd, was het lastig te geloven dat het ooit anders was geweest.

Berin stapte naar buiten en knipperde zijn laatste tranen weg. Toen het felle zonlicht hem raakte, besefte hij dat hij geen idee had wat hij nu moest doen. Wat kon hij doen? Hij kon zijn oudste zoon niet helpen, niet nu, terwijl de anderen wel overal konden zijn.

“Dat doet er niet toe,” zei Berin tegen zichzelf. Hij voelde de vastberadenheid in zich veranderen, net als het metaal dat hij bewerkte. “Het zal me niet tegenhouden.”

Misschien had iemand in de buurt gezien waar ze heen waren gegaan. Er moest wel iemand zijn die wist waar het leger was, en Berin wist beter dan wie dan ook dat een man die zwaarden maakte altijd een manier kon vinden om dichter bij het leger te komen.

Wat betreft Ceres…er moest iets zijn. Ze moest ergens zijn. Want het alternatief was ondenkbaar.

Berin keek uit over het platteland. Ceres was daar ergens. En Sartes ook. Hij zei de volgende woorden hardop, want daardoor leken ze in een belofte te veranderen. Een belofte aan zichzelf, aan de wereld, aan zijn kinderen.

“Ik zal jullie allebei vinden,” beloofde hij. “Hoe dan ook.”

Rebel, Gevangene, Prinses

Подняться наверх