Читать книгу Rebel, Gevangene, Prinses - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13
HOOFDSTUK VIER
ОглавлениеSartes rende hijgend langs de legertenten, de rol perkament in zijn hand. Hij veegde het zweet uit zijn ogen, wetend dat als hij niet snel de tent van zijn commandant zou bereiken hij met de zweep zou krijgen. Hij baande zich zo snel als hij kon een weg door het kamp, wetend dat hij bijna geen tijd meer had. Hij was al veel te vaak opgehouden.
Sartes had al brandende striemen op zijn schenen van de keren dat hij de verkeerde tent was binnengelopen. Het waren er veel. Hij knipperde met zijn ogen en keek wanhopig om zich heen in een poging de juiste richting vast te stellen. Er waren borden en pijlen om de weg aan te geven, maar hij had ze nog niet allemaal door.
Sartes voelde hoe zijn voet ergens achter bleef haken, en toen viel hij. De wereld leek zich ondersteboven te keren. Even dacht hij dat hij over een touw was gestruikeld, maar toen hij opkeek zag hij soldaten lachen. De voorste was een oudere man, met kort, stoppelig haar dat al grijs werd en littekens van te veel gevechten.
Sartes werd overspoeld door angst, maar hij voelde ook een soort berusting; dit was gewoon het leven in het leger voor een dienstplichtige als hij. Hij vroeg niet aan de man waarom hij het had gedaan, want dan zou hij verzekerd zijn van een pak slaag. Voor zover hij kon zien, gold dat voor bijna alles.
In plaats daarvan stond hij op en veegde hij de ergste modder van zijn tuniek.
“Wat ben je aan het doen, welp?” wilde de soldaat die hem had laten struikelen weten.
“Een boodschap doen voor mijn commandant, heer,” zei Sartes. Hij liet de man het stuk perkament zien. Hij hoopte dat het genoeg zou zijn om hem veilig te houden. Vaak was dat niet zo, ondanks de regels die voorschreven dat orders belangrijker waren dan al het andere.
Sinds hij hier was gearriveerd, had Sartes geleerd dat het leger van het Rijk heel wat regels had. Sommige regels waren officieel: verlaat het kamp zonder toestemming, weiger om orders op te volgen, verraad het leger, en je kunt gedood worden. Loop de verkeerde kant op, doe iets zonder toestemming, en je kunt een pak slaag verwachten. Maar er waren ook andere regels. Geen officiële regels, maar net zo gevaarlijk om te breken.
“Wat voor boodschap mag dat zijn?” wilde de soldaat weten. De anderen verzamelden zich nu om hen heen. Er was altijd een gebrek aan vermaak in het leger, dus bij het vooruitzicht op een beetje lol ten koste van een dienstplichtige waren ze er als de kippen bij.
Sartes deed zijn best om verontschuldigend te kijken. “Ik weet het niet, heer. Ik heb alleen orders om deze boodschap te bezorgen. U mag het lezen als u wilt.”
Dat was riskant. De meeste gewone soldaten konden niet lezen. Hij hoopte dat zijn toon hem geen draai om zijn oren voor ongehoorzaamheid zou opleveren, maar hij deed zijn best om geen angst te laten zien. Geen angst laten zien was één van de regels die niet op papier stonden. Het leger had minstens zoveel ongeschreven regels als geschreven regels. Regels over wie je moest kennen om beter voedsel te krijgen. Over wie wie kende, en met wie je moest oppassen, ongeacht je rang. Het kennen van de ongeschreven regels leek de enige manier om te overleven.
“Nou, vooruit dan met de geit!” brulde de soldaat. Hij gaf Sartes een trap om hem in beweging te krijgen. De anderen lachten alsof het de leukste grap was die ze ooit hadden gezien.
Eén van de belangrijkste ongeschreven regels leek het feit dat de nieuwe dienstplichtigen vogelvrij waren. Sinds hij hier was gearriveerd, was Sartes gestompt en geslagen, geschopt en geduwd. Ze hadden hem laten rennen tot hij op instorten stond, en toen nog meer. Hij was beladen met zoveel spullen dat hij het gevoel had dat hij nauwelijks kon opstaan. Ze hadden hem gedwongen om alles te dragen, om schijnbaar zonder reden kuilen in de grond te graven, om te werken. Hij had verhalen gehoord over soldaten die nog ergere dingen deden met nieuwe dienstplichtigen. Zelfs als ze stierven, maakte het dan iets uit voor het leger? Ze waren er om voor de voeten van de vijand geworpen te worden. Iedereen verwachtte dat ze zouden sterven.
Sartes had verwacht dat hij er op de eerste dag aan zou gaan. En toen de dag voorbij was, had hij willen sterven. Hij had zich opgekruld in de veel te dunne tent die ze hem hadden toegewezen, en hij had gehuiverd, hopend dat de grond hem zou verzwelgen. De volgende dag was nog erger geweest. Een andere nieuwe dienstplichtige, wiens naam Sartes nog niet eens kende, was die dag gedood. Hij was gepakt toen hij had geprobeerd weg te lopen, en ze waren allemaal gedwongen om naar zijn executie te kijken, alsof het een soort les was. Maar het enige dat Sartes had geleerd was hoe wreed het leger was tegen iedereen die liet zien dat hij bang was. Sindsdien had hij zijn angst begraven. Hij liet zijn angst niet meer zien, hoewel het elk moment dat hij wakker was aanwezig was.
Hij maakte nu een omweg tussen de tenten door en wisselde kort van richting om langs één van de eettenten te gaan waar, een dag geleden, één van de koks hulp nodig had gehad bij het schrijven van een bericht naar huis. Het leger voorzag haar dienstplichtigen nauwelijks van eten, en Sartes voelde zijn maag knorren bij het zien van eten, maar hij at niet wat hij mee nam terwijl hij naar de tent van zijn bevelhebbende officier rende.
“Waar ben je geweest?” wilde de officier weten. Zijn toon maakte het duidelijk dat vertraging oplopen door andere soldaten niet als excuus telde. Maar dat wist Sartes al. Dat was deels de reden dat hij naar de eettent was gegaan.
“Ik heb onderweg dit meegenomen, heer,” zei Sartes. Hij haalde de appeltaart tevoorschijn. Hij had gehoord dat de officier er dol op was. “Ik wist dat u vandaag wellicht niet de kans zou krijgen om zelf een stuk op te halen.”
De houding van de officier veranderde onmiddellijk. “Dat is erg attent, dienstplichtige—”
“Sartes, heer.” Sartes durfde niet te glimlachen.
“Sartes. We kunnen wel wat soldaten gebruiken die kunnen nadenken. Maar voor de volgende keer, orders hebben prioriteit.”
“Ja, heer,” zei Sartes. “Heeft u me nog ergens anders voor nodig, heer?”
De officier wuifde hem weg. “Nu niet, maar ik zal je naam onthouden. Ingerukt.”
Sartes verliet het paviljoen van de commandant met een beter gevoel dan toen hij naar binnen was gegaan. Hij had niet zeker geweten dat zijn kleine daad genoeg zou zijn om hem te redden na de vertraging die hij door de soldaten had opgelopen. Maar voor nu leek het erop dat hij een straf had ontlopen, en hij was er zelfs in geslaagd om in de positie te komen waar een officier zijn naam kende.
Het was nog altijd een lastige situatie, maar voor Sartes voelde het hele leger zo. Tot dusver had hij in het leger overleefd door slim te zijn, en door het ergste geweld een stap voor te blijven. Hij had gezien hoe jongens van zijn leeftijd gedood waren, of zo erg mishandeld dat het duidelijk was dat ze niet meer lang te leven hadden. Toch wist hij niet hoe lang hij dat vol zou houden. Voor een dienstplichtige als hij was dit een plek waar geweld en dood slechts tijdelijk uitgesteld konden worden.
Sartes slikte terwijl hij dacht aan alle dingen die mis konden gaan. Een soldaat die hem een pak slaag gaf zou te ver kunnen gaan. Een officier kon de kleinste daad verkeerd opvatten en een wrede straf geven die bedoeld was om de anderen een lesje te leren. Hij kon op ieder moment de strijd in worden geduwd, en hij had gehoord dat dienstplichtigen naar de frontlinie werden gestuurd om “de zwakkeren eruit te halen.” Zelfs een training zou dodelijk kunnen zijn, aangezien het leger niets had aan botte wapens, en dienstplichtigen vrijwel geen instructies kregen.
Maar waar hij nog het meest bang voor was, was dat iemand erachter zou komen dat hij had geprobeerd om zich bij Rexus en de rebellen aan te sluiten. Ze konden dat niet weten, maar zelfs de kleinste kans was genoeg om zwaarder te wegen dan alle andere risico’s. Sartes had het lichaam van een soldaat gezien die was beschuldigd van sympathiseren met de rebellen. Zijn eigen eenheid had het bevel gekregen om hem in stukken te hakken, om hun loyaliteit te bewijzen. Sartes wilde niet zo eindigen. Alleen de gedachte al was genoeg om zijn maag te doen samenkrimpen.
“Jij daar!” riep een stem, en Sartes schrok. Het was onmogelijk om het gevoel dat iemand misschien kon raden wat hij dacht van zich af te schudden. Hij dwong zichzelf om in ieder geval te doen alsof hij kalm was. Sartes keek om en zag een soldaat in de opvallend gespierde wapenrusting van een sergeant. De littekens van de pokken op zijn wangen waren zo diep dat ze bijna op een ander landschap leken. “Jij bent de loopjongen van de kapitein?”
“Ik kom net bij hem vandaan, heer,” zei Sartes. Het was geen leugen.
“Dan ben je goed genoeg voor bij. Ga uitzoeken waar de wagens met mijn timmergereedschap heen zijn gegaan. Als iemand problemen geeft, vertel je ze dan Venn je heeft gestuurd.”
Sartes salueerde gehaast. “Onmiddellijk, heer.”
Hij ging ervandoor, maar hij verloor geen moment zijn concentratie op zijn voornaamste missie. Hij nam een langere weg, een omweg. Een weg die hem in staat stelde om de buitenste randen van het kamp te bestuderen, en alle knelpunten te vinden.
Want dood of niet, vanavond zou Sartes een manier vinden om te ontsnappen.