Читать книгу Aspasia - Robert Hamerling - Страница 3

Оглавление

ASPASIA

DOOR

ROBERT HAMERLING

VOLLEDIGE VERTALING DOOR

W. F. P. ENKLAAR

VIERDE GEAUTORISEERDE UITGAVE

MET ILLUSTRATIE’S VAN

A. POUSSIN

Uitgave van

Gebroeders E. & M. COHEN, AMSTERDAM

Heerengracht 326

[5]

[Inhoud]

VOORREDE.

Inhoudsopgave

Wanneer deze roman, naar eene vele malen aangehaalde les van onzen tijd, een volk—het oud-helleensche—„bij zijn arbeid opzoekt” en de cosmopolitische arbeid van het Helleensche volk zich uitstrekt tot den werkkring van kunstenaars, dichters en denkers, zal het dan niet schijnen, dat aan deze soort van arbeid en aan de schildering daarvan iets diepzinnigs en wijsgeerigs aankleeft?

Zal de frissche bekoorlijkheid van den indruk niet achterstaan bij die beelden, welke aan de bron van een naïef, oorspronkelijk, werkelijk ontluikend leven zijn ontleend, waaruit de poëzie nog heeft geput? En moet zulk eene poging, evenals op de bekoorlijkheid van dat naïeve en natuurlijke, ook niet schipbreuk lijden op de bekoorlijkheid van het geestige in onzen hedendaagschen zin, van het realistische pikante op de verscheidenheid der tegenwoordige poëzie? Mocht Helleensch leven anders dan met Helleenschen eenvoud voorgesteld worden? Mocht de schrijver naar iets anders trachten dan naar een adem van den Helleenschen geest, van Helleensche bevalligheid en liefelijkheid? Rijzen er bovendien geene bedenkelijke bezwaren, om een leven, dat reeds is ondergegaan te schilderen? Détail-schildering van het hedendaagsche leven wordt als een aantrekkelijk realisme geprezen; die der Oudheid echter zal op velen den indruk van huiveringwekkende geleerdheid maken. Inderdaad, wie [6]dit werk slechts vluchtig doorbladert, en opmerkt dat de afzonderlijke hoofdstukken verschillende zijden van het Helleensche leven openen, hij zal spoedig met zijn oordeel gereed zijn, hij zal gelooven alleen een schetsboek vóór zich te hebben, in het gunstigste geval een „historischen” roman, wat, naar de beschouwing des meesten, zooveel zegt als geen roman.

En toch—wanneer deze roman als kunstwerk van de levensbeschrijving, de geschiedenis, het bloote verhaal zich door innerlijke en uiterlijke samenstelling onderscheidt, wanneer hij niet alleen de uitdrukking van een in zich besloten leven en lot is, maar ook van een kamp in natuurlijke ontwikkeling en oplossing, dan is het volgende verhaal een roman te noemen. Want niet alleen blinkt daarin in bepaalde gestalte de schoone, geestelijk opgevatte zinnelijkheid door, en hare opkomst, bloei en verval; de strijd tusschen het aesthetisch en zedelijk levens-ideaal wordt ontwikkeld en beslist in het lot van één enkel persoon en van één volk. Steeds heeft deze vergelijking van het lot van enkele personen en volken, van het individueele en het algemeene leven mij voor den geest gestaan, als het echte geheim der Epische dichting, als haar hoogste beginsel, als haar eigenlijk gebied. Evenwel niet alzoo, dat het détail van het verhaalde individueele leven en van het algemeene juist naast elkander loopen: alsof het eene slechts eene episode ware van het andere, maar dat beide aan één en hetzelfde détail zijn vastgeknoopt en zooveel mogelijk, als een organisch geheel, levendig in elkander geweven en gevlochten zijn.

Met mate slechts mocht, om den reinen, bevalligen indruk van het beeld niet te bederven, de strijd worden aangegeven: slechts zacht mocht hij voortgaan en zoo schijnt de handeling wellicht door een dunnen draad verbonden te zijn. Maar de schilderingen en gesprekken, die als eene uitweiding voorkomen, dat alles zonder uitzondering komt ten laatste tot zijn recht, vol licht, het vertoont zich in [7]zijne noodzakelijkheid, in betrekking tot het geheel, tot de gedachte.

Maar niet tot eene gedachte in den afgetrokken zin des woords. Laat de meening zich niet van u meester maken, welwillende lezer, dat het verloop van deze geschiedenis om eene bepaalde strekking veranderd of verdraaid is geworden. Ik geef het reilen en zeilen, het worstelen en streven der menschen weder en de woorden waarmede zij het verdedigen. Ik heb geene strekking op het oog dan die van het leven, geene zedeleer dan die der noodzakelijkheid, geene logica dan die der feiten, welke uit schering en inslag bestaat, zoo gelijkmatig en bestendig, als het heen en weder bewogen worden van de pijnboomtoppen door den wind. De wijzen beweren wel te recht, dat de idee nooit volkomen opgaat in de werkelijkheid. De dichter, die eene bepaalde bedoeling beoogt, volgt haar tot op eene zekere hoogte van hare ontwikkeling, houdt ze daar op een punt, hetwelk zij toch eigenlijk slechts vluchtig raakt, met geweld vast, laat haar in alle bonte kleuren schitteren tot vreugde der stervelingen, en maakt de zeepbel tot eene vaste ster. De reine, onbevooroordeelde poëzie echter begeleidt de idee op den weg harer ontwikkeling het liefst tot dat punt, waar zij, om weder tot hare reinheid terug te keeren, aan den Phoenix gelijk, zich zelven aan de vlammen overgeeft.

R. H.

Gräz, November 1875. [8]

Aspasia

Подняться наверх