Читать книгу Partizaan - Steve Bervoets - Страница 10
ОглавлениеHoofdstuk 7 – eind augustus 1941
“Een week oud en zich van geen zorgen bewust. Hoe heerlijk kan het leven zijn,” lachte Arvydas terwijl hij de pasgeboren Myrthe in zijn armen hield. Steeds opnieuw was hij verbaasd hoe klein het leven was dat Gitana hen vorige week had geschonken. Aanvankelijk durfde hij de baby zelfs niet vast te nemen, uit schrik dat hij haar liet vallen. Maar Gitana had snel duidelijk gemaakt dat ze met dergelijke flauwekul niet was opgezet. Ondertussen was hij over de eerste angst heen. Hij kuste zijn vrouw vol op de mond. Gitana was alweer snel ter been. Twee dagen na de bevalling hielp ze, zoals verwacht, weer op de boerderij. Arvydas had geprotesteerd maar Gitana had er zelfs niet naar geluisterd. “We doen dit samen,” was haar credo. “Ik help mee op de boerderij en jij helpt mee je dochter op te voeden.” Ze hadden de hele dag gewerkt en de hitte van de dag was nog aanwezig in het woonhuis. Arvydas wandelde met zijn dochter in zijn armen naar buiten en zette zich in de portiek. Hij keek uit over het erf en de boerderij die bestond uit een aantal houten gebouwen met rieten daken die in schijnbaar willekeurige posities bij elkaar stonden. Iets verderop stonden nog twee andere boerderijen en samen vormden ze een soort van dorpje zonder naam. Een dorpje dat je niet terugvond op de stafkaarten en daardoor zelfs in de oorlog verzekerd was van een relatieve rust. Een vrediger tafereel was moeilijk te vinden. Gitana was naast hem komen zitten met een beker melk. “We zijn nu met z’n drieën, schatje,” zei ze terwijl ze met haar vrije hand zachtjes door zijn haren wreef. “Wie had dat ooit kunnen denken?”
“Met z’n drietjes,” zuchtte Arvydas toen Myrthe die nacht voor de vijfde keer begon te krijsen. Om de beurt gingen ze kijken om vervolgens tot de conclusie te komen dat ze toch niet bijzonder veel konden doen. Arvydas stond de oneven keren op en Gitana de even. “Jij kan haar nog de borst geven, maar wat kan ik doen?” mompelde hij enigszins geïrriteerd. “Wat zei je?” vroeg Gitana slaapdronken. “Niets, laat maar.” Hij stond al naast zijn bed en liep de slaapkamer uit en de overloop op. Aan het einde van de gang lag zijn dochter en zodra hij de deur opendeed, verdween zijn slechte humeur als had er een tovenaar met zijn toverstok gezwaaid. “Kom hier schatje, wat scheelt er? Moet papa een liedje zingen?” Hij nam zijn dochter uit de kribbe, ging op de stoel ernaast zitten en probeerde haar terug in slaap te wiegen. Het duurde zeker nog twintig minuten vooraleer ze terug rustig werd. Zo voorzichtig als maar mogelijk was, legde hij haar terug te slapen om vervolgens op zijn tenen terug naar bed te sluipen. Nauwelijks een kwartier later begon het blèren opnieuw.
“Litas, vandaag mag jij voor molenaar spelen,” zei Arvydas terwijl hij zijn knecht op de schouder klopte. Arvydas had twee knechten op zijn boerderij maar eigenlijk was Litas al aanwezig zolang Arvydas zich kon herinneren. Arvydas’ vader had de toen nog jonge kerel in dienst genomen en hij had nooit meer elders gewerkt. Hij was als het ware onderdeel van de boerderij en deel van het gezin geworden. “Slecht geslapen, baas?” grinnikte Litas. Arvydas kon nog net de fut opbrengen om één wenkbrauw te fronsen. “Dat is een understatement. Misschien moet ik jou maar eens vragen om een nachtje naast dat kind door te brengen!” “Daarvoor betaalt u me niet genoeg,” grijnsde de knecht. “En uw vrouw zou het ook niet toelaten.” “Dat eerste klopt van geen kanten maar helaas heb je wel gelijk wat dat tweede betreft,” zuchtte Arvydas. “Laten we maar wat graan tot meel gaan malen.” De taken op de boerderij waren opgesplitst. Vandaag ging Gitana de varkens verzorgen. Reeds gedurende vele decennia waren varkens de voornaamste dieren in de schuur van de Litouwse boeren en Arvydas vormde hier geen uitzondering op. “Fokken, verzorgen en slachten. En proberen geen band te krijgen met de dieren,” murmelde Gitana steeds. Vooral met dat laatste had ze moeite. Naast negen varkens bezaten ze ook nog twee koeien, een schaap en wat kippen. Gitana had ze vroeger allemaal een naam gegeven, maar dat was een slecht idee. Wanneer je dan in de winter een varken moest slachten, leek het alsof je een goede vriend vermoordde. En wanneer ze een biggetje verkochten, had Gitana altijd het gevoel alsof ze een kind afstond. Nu hadden enkel de koeien nog namen. Die werden immers niet geslacht of verkocht omdat ze melk leverden. Op een normale dag kon Gitana wel tot 40 liter melk verkopen. “Dus mogen de koeien een naam hebben,” had ze besloten. Arvydas vond het onzinnig maar durfde niet tegen zijn vrouw in te gaan.
Arvydas en Litas stonden in voor de korenmolen. Zij moesten uit graan tarwemeel malen. Later werden van dat meel dan weer brood en koeken gemaakt. Een deel gebruikten ze voor eigen consumptie, maar het overgrote deel verkochten ze op de markten in de nabijheid. “Vervelend dat ook de Duitsers een deel van de koek eisen,” gromde Litas. “Ik ben die verplichte leveringen onder het mom van oorlogsbelastingen zo beu als koude pap.” Arvydas reageerde niet op het geklaag van zijn knecht. Hij was geconcentreerd bezig en probeerde met een lichtstok drie balken via een soort van hefboomwerking op en neer te laten bewegen. Zo probeerde Arvydas de afstand tussen de twee molenstenen nauwkeurig in te stellen. Die stenen waren immers de echte molenaars. De onderste steen, die ze de ligger noemden, zat vast aan de vloer van de zolder en daaronder had je een soort van kleine tussenruimte waarin de maalsteen kon draaien. Litas liet zich door het schijnbare gebrek aan interesse van zijn baas niet ontmoedigen en jammerde verder. “Ik bedoel, ze doen maar op. Ik was blij toen ze de Sovjets kwamen verjagen maar nu …? Ze dwingen mannen om te gaan werken in Duitsland of brengen anderen gedwongen onder in het Duitse leger.” Arvydas zuchtte inwendig. Hij kende Litas lang genoeg om te beseffen dat zijn knecht even een luisterend oor nodig had. Wanneer hij zijn frustraties had kunnen uiten, zou hij dubbel zo hard werken. Hij liet de lichtstok een ogenblik voor wat hij was en keek zijn oude vriend aan. “Nochtans steunen veel mensen de Duitsers. En niet alleen in de steden, zelfs hier op het platteland.” Litas spuwde op de grond. “Dommeriken,” fulmineerde hij. “Ze zien niet wat er werkelijk gaande is. We zijn van de regen in de drop gesukkeld.” “Misschien heb je wel gelijk, maar veel kunnen we er niet aan doen. Laten we ons nu maar concentreren op ons werk!” gebood Arvydas die er nu echt genoeg van had.
De dag vloog voorbij. Arvydas had nauwelijks door hoe laat het was toen Litas hem duidelijk maakte dat hij ondertussen echt wel honger had. Ze verlieten de molen en liepen terug naar het woonhuis. Terwijl ze het erf overstaken, bedacht Arvydas hoe vreemd gelukkig hij momenteel was, zelfs in deze afschuwelijke oorlogstijd. De dagen vliegen voorbij en het is hard werken. Maar ik heb mijn vrouw en kind bij me en hier op de boerderij lijkt de tijd toch stil te staan. Elke dag lijkt op de voorgaande en dat gestage ritme geeft me een goed gevoel. Instinctief klopten ze de modder van hun rubberen botten vooraleer ze het woonhuis binnengingen. Het afkloppen van de laarzen was een ritueel geworden dat Gitana had afgedwongen. Ze dachten er zelfs niet meer bij na. Op tafel stond een kan dampend warme koeienmelk en Litas schonk zich een beker in vooraleer hij zich aan de nog lege tafel zette. Normaal stond het avondeten klaar wanneer ze gedaan hadden met werken, maar Arvydas realiseerde zich dat Gitana het nu veel drukker had dan vroeger. Hij zette zich naast Litas aan de tafel en schonk zich ook een beker melk in. Enkele seconden later kwam Kazimeras de keuken ingewandeld met een brullende baby Myrthe op de arm. Kazimeras was de tweede knecht van de familie en Gitana had hem blijkbaar opgedragen voor de baby te zorgen terwijl zij nog met de dieren bezig was. “Ze heeft heel de middag geslapen, maar nu heeft ze honger,” vertelde Kazimeras. “En ik kan haar niet helpen,” voegde hij er totaal overbodig aan toe. Arvydas begon te lachen. “Wat scheelt er?” vroeg Litas. “Drie mannen en een huilende baby rond een lege keukentafel en niemand heeft ook maar enig benul van wat te doen.”
Ze aten een uur later dan normaal dus rammelden alle magen van de honger. Gitana had ondertussen de met paddenstoelen en kaas gevulde aardappelknoedels waarop Arvydas zo verlekkerd was, op tafel gezet. Litas schepte de als dessert bedoelde gebakken varkensoren op zijn bord en deed alsof hij niet merkte dat Gitana hem verwijtend aankeek. “Hebben we nog bier?” bromde Kazimeras. “Niets meer. De Duitsers zijn het komen halen. Verplichte leveringen noemden ze het,” antwoordde Arvydas met een volle mond en een vettige snor. Kazimeras keek maar sip. Hij had zoals steeds zin in een koud glas bier op het einde van de dag. “Misschien hebben we nog wat mede liggen?” zei Gitana troostend. “De Duitsers vinden honingdranken minderwaardig. Die laten ze links liggen.”