Читать книгу Partizaan - Steve Bervoets - Страница 7
ОглавлениеHoofdstuk 4 – 25 juni 1941
Wel, dacht Gitana, misschien was ik toch maar beter op de boerderij gebleven? Ze wreef over haar bolle buik waarin zeven maanden geleden een vruchtje was beginnen groeien. Rust zal ik hier in Kaunas immers ook niet vinden. Moeizaam nam ze de veel te hoge trede die de voordeur van het huis van haar zus scheidde van het voetpad. Ze klampte zich aan de deurstijl vast om niet te vallen. Het zwanger zijn viel haar zwaar. In normale omstandigheden was ze een kwieke, hardwerkende boerendochter die voortdurend in de weer was. Het Litouwse boerenleven eiste nu eenmaal veel overgave maar ze vond er zeker ook het nodige plezier in. Nu was ze helemaal niet mobiel en zat ze gevangen in een stad die net het strijdtoneel was geweest van een strijd tussen de Sovjettroepen en Litouwse paramilitairen. “Ik zou toch liever hebben dat je binnenbleef,” hoorde ze haar zus zeggen. “We weten niet of het buiten veilig is en gezien je conditie …” Met haar kin maakte ze een beweging naar Gitana’s buik. “Ik bedoel … Je moet nu toch ook aan het kindje denken.” “Daar denk ik juist aan. Als ik nog langer binnen moet blijven, word ik stapelgek. Ik vreet mezelf op van de stress. Dat kan ook niet goed zijn voor het kind.” Jeira was een pracht van een zus. Je kon haar alles vragen en Gitana zou haar leven geven om dat van haar zus te redden. Maar ze was altijd zo voorzichtig. Zo behoedzaam. Een echt muisje. Ze zou het liefst elk risico in het leven bannen. Een moeilijke karaktertrek in een tijd waarin je geboortestad achtereenvolgens wordt ingenomen door de Sovjets en nu blijkbaar door de Duitsers. Of misschien ben ik juist wel te impulsief, dacht Gitana. “Want Jeira had natuurlijk gelijk. Dat zou Arvydas haar ook vertellen, als hij hier was geweest.” Maar ze moest nu eenmaal weten wat er waar was van de geruchten dat de Litouwers de stad overgaven aan de Duitsers. “Maak je maar geen zorgen, zus. Ik zal heus wel oppassen.” Ze ging op de tippen van haar tenen staan en gaf haar zus, die inmiddels in de deuropening stond, een kus op haar voorhoofd. “Ik ben terug voor je het beseft.” Vooraleer Jeira verder kon protesteren, draaide ze zich om en schuifelde de straat in.
Het was druk in de straten en naarmate Gitana het stadscentrum naderde, vielen haar de verschillende gemoedstemmingen van de passerende mensen op. Terwijl ze even in de blakende junizon uitrustte op een stadsbankje, het zweet van haar voorhoofd veegde en haar lange, blonde lokken in een staart bond, kwam er een groepje uitgelaten jonge mannen langs. Ze hadden duidelijk te veel gedronken en ééntje had de fles nog vast. Terwijl ze opruiende strijdliederen zongen, keek de meest dronken man haar richting uit. “Wat een lekker ding,” riep hij. “Zullen we het vertrek van de Russen samen vieren, schatje?” Gitana keek hem aan zonder te antwoorden. Die stilte werd duidelijk niet goed ontvangen. “Voel je je soms te goed voor ons? Zoals die smerige joden?” De man strompelde naar voren, maar zijn kameraad greep hem bij de arm. “Laat haar, ze is zwanger,” fluisterde hij in het oor van zijn hitsige maat. Die keek Gitana nog eens aan, spuwde vervolgens op de grond en draaide zich om. Terwijl ze een nieuw lied aanhieven, vervolgden ze hun weg. Een paar minuten later stond Gitana onverstoord op. Ze stak de dolk die ze onder de plooien van haar rok verborgen hield weg en liep verder richting centrum, zonder nog aan het incident te denken. Nu en dan kwam ze iemand tegen die gehaast de tegenrichting uitliep, duidelijk niet van plan om langer dan nodig in het stadscentrum te blijven. Vreemd, dacht ze, de stad is bevrijd en je hebt de feestende groepen. Toch heerst er ook een bedrukte stemming. Ik vraag me af waarom? Ze liep de brede Vytautas Avenue op in de richting van het kerkhof. In de verte zag ze de contouren van een benzinestation waar een massa mensen zich had verzameld. Aan de geluiden te horen was er iets aan de hand. Gitana probeerde haar tred te versnellen en het haastige dreunen van haar hart te negeren. Ze begon steeds harder te zweten en moest bepaald niet fris ruiken toen ze eindelijk het hek bereikte dat de garage omringde.
Hoewel haar hart inmiddels moest pompen als een bezetene, viel haar adem stil en trok Gitana lijkbleek weg. Het leek alsof haar hersenen dienst weigerden, alsof ze niet konden bevatten dat de werkelijkheid die ze zag zo gruwelijk was. Even moest ze zich vasthouden aan de man naast haar. Ze greep zijn arm, maar hij duwde haar geïrriteerd van zich af, alsof ze een onbetekenende vlieg was in plaats van een zwangere vrouw en begon opnieuw enthousiast te scanderen, het ritme van de anderen volgend: “Dood ze allemaal, dood ze allemaal, dood ze allemaal …!”
Op het betonnen plein voor de garage werd een groep van wel twintig mannen vastgehouden en bewaakt door een nog veel grotere groep. Ze stonden gedwee en leken in een soort trance, alsof ze zich neergelegd hadden bij hun lot. Ze waren net en goedgekleed wat de situatie nog surreëler maakte. Enkele meters van hen verwijderd stond een blonde man van gemiddelde grootte. Hij had het duidelijk warm en leunde even voorover op de houten schoffel die hij net nog had gebruikt. Gitana telde wel zeventien lijken die rond zijn voeten lagen verzameld. Hij droeg hoge laarzen zodat zijn broek niet bezoedeld werd met het bloed dat uit de gapende wonden van zijn slachtoffers stroomde. Het leek alsof hij een karweitje in de stallen van een boerderij aan het klaren was. Terwijl hij uitrustte, begon de uitzinnige massa opnieuw te scanderen: “Doodgraver, doodgraver …” De vuisten van Gitana klemden zich wederom rond de verborgen dolk onder haar rok. Ze schaamde zich diep voor haar landgenoten. Wat was hier aan de hand? Wie had hiertoe het bevel gegeven? De doodgraver was inmiddels weer op adem gekomen. Grijnsend keek hij naar zijn supporters. Hij kon hun wensen niet langer negeren. Met zijn schoffel gaf hij een teken aan de bewakers. Een jonge jood werd naar voren geduwd. Hij kreeg enkele trappen te verwerken in zijn onderrug zodat hij op zijn knieën voor de doodgraver viel. Die grinnikte even en sloeg ogenblikkelijk met zijn schoffel op de schouders van zijn prooi. De pijnlijke kreet werd overstemd door het gejoel van het publiek, maar Gitana voelde hem nazinderen door heel haar lichaam. Nog voor de jood hersteld was van de aanval, kreeg hij een nieuwe serie slagen te verwerken. Helemaal verkrampt lag hij op de grond. Vol trots keek de doodgraver in het rond. Hij stond op een podium, een voetstuk. Voor zijn toeschouwers was hij duidelijk een held. De jood was inmiddels bewusteloos geslagen en de doodgraver wenkte één der bewakers. Die spoot de hulpeloze jood wakker met een tuinslang. Opnieuw grijnsde de doodgraver en hij maakte zijn werk af. Toen zijn slachtoffer eindelijk dood op de grond lag, wendde hij zich tot het publiek. Met een kort gebaar vroeg hij om stilte. Meteen werd het muisstil. De doodgraver klom op het lijk, schraapte zijn keel en begon het Litouwse volkslied te zingen. Meteen viel het publiek in. Het leek wel een festival. Gitana voelde de tranen opwellen, maar niemand schonk aandacht aan haar. Ze draaide zich om, wurmde zich door de massa en verliet de plaats.
Ze rilde alsof ze griep had. In haar hart werd de zomer vervangen door de winter. Met een deken over haar schouders zat ze in een zetel aan het venster van haar zusters’ rijhuis. De zware gordijnen aan het raam pasten niet bij het seizoen en Gitana had ze zo ver mogelijk opengetrokken. Zo kreeg de naargeestige kamer wat meer daglicht binnen. Ze kon het niet bevatten. Niet wat ze gezien had en niet wat ze achteraf te horen had gekregen. “Algirdas Klimaitis,” fulmineerde ze tegen niemand in het bijzonder. Die naam had de hele nacht haar slaap verstoord. “Een Litouwer notabene.” Dat hij met zijn mannen de kant van de Duitsers had gekozen, omdat hij hen een betere partij vond dan de Sovjets vond ze naïef, maar kon ze ergens nog begrijpen. Maar dat hij dan ook maar meteen meedeed aan de pogrom tegen de joden, die ook inwoners van Litouwen waren, en de vreselijkste misdaden pleegde op het verzoek van zijn Duitse vrienden, was een brug te ver. Ze nipte van haar kruidenthee. Arvydas had tijdens een kort bezoekje vorige week de salie meegebracht van de boerderij. “Goed voor lijf en geest,” had hij gezegd maar Gitana ontdekte er noch troost noch smaak in. Jeira probeerde haar te ontzien en vertelde haar niets van wat er zich buiten afspeelde. Ze had natuurlijk schrik voor de impact van het nieuws op de ongeboren baby. Maar het nieuws sijpelde langs allerlei hoeken en kanten toch binnen. Soms kroop het langs de radio het huis in en een andere keer via een kort bezoekje van de buren. “Heb je het gehoord? Ze hebben de rabbijn van de stad aan handen en voeten gebonden, zijn hoofd op de talmud gelegd en vervolgens afgezaagd. Daarna hebben ze dat hoofd in een uitstalraam gelegd met een bordje waarop stond: “Dit doen we met alle joden.” Weet je het al? De Duitsers strooien rond dat ze meer dan 4000 mensen hebben gedood. Dat kan toch niet? Naar het schijnt droegen Litouwse moeders hun kinderen op de nek zodat ze de moorden beter konden zien. Dat moet pure propaganda zijn!” Bij elk nieuwtje kroop Gitana dieper onder haar deken. Dit was niet het Litouwen waarvoor zij opkwam. Dit was niet haar Litouwen! In een oogwenk nam ze een besluit. Ze dronk de rest van de thee op en riep haar zus. “Jeira, ik moet weg uit deze verschrikkelijke stad. Ik kan hier niet langer blijven. Niet na wat er allemaal gebeurd is.” “Zou je niet beter blijven? Denk aan je kind. Je hebt hier een zacht bed en je kan hier rusten.” “Ik kan hier helemaal niet rusten. Elke dag krijg ik meer onheil te verwerken. Ik kan het niet van me afzetten. Zeker hier niet. Ik ga terug naar de boerderij.”
Hij was voorspelbaar en Gitana moest, ondanks alles, glimlachen: zodra Arvydas het nieuws had gehoord, kwam hij checken of alles in orde was. Hij is een zachte man, een softie, dacht ze, maar ze realiseerde dat ze daardoor verliefd op hem geworden was. Hij was immers ook haar hoeksteen waarop ze kon bouwen. Ze had de voordeur open horen gaan en zag Jeira snel de gang in sluipen. Dan wat gefezel. “Ze wil naar de boerderij. Ze wil niet blijven. Ik denk niet dat het verstandig is om …” Hij kwam binnen met die typisch bezorgde trek om zijn mond. Gitana probeerde recht te komen, maar natuurlijk belette hij haar dat. “Blijf maar liggen, schat,” zei hij en hij legde zijn hand op haar buik. Daarna volgde een snelle kus en hij prikte haar ongemerkt met zijn stoppelbaard. “Jeira vertelde me net dat je niet hier wil blijven. Ik denk dat de rit naar huis te vermoeiend is voor een vrouw in …” “Arvydas Skvernalis,” onderbrak ze hem, “jij neemt me mee naar de boerderij. Ik blijf geen dag langer in deze vervloekte stad, hoor je me? Einde discussie.”