Читать книгу Keltische Mythen en Legenden - T. W. Rolleston - Страница 57
Egyptische en “Keltische” denkbeelden omtrent onsterfelijkheid.
ОглавлениеDe tot nu toe vaststaande feiten geven ons, naar onze meening, geen recht een theorie te ontwerpen over de werkelijke historische betrekking der dolmenbouwers van westelijk Europa tot het volk, dat den prachtigen godsdienst en de hooge beschaving van het oude Egypte schiep. Maar indien wij alle bewijzen beschouwen, die in die richting samenkomen, dan schijnt het duidelijk, dat er een zoodanige betrekking was. Egypte was het classieke land van godsdienstig symbolisme. Het heeft aan Europa het schoonste en meest populaire van al zijn godsdienstige symbolen geschonken, dat der goddelijke moeder en haar kind.27 Wij gelooven, dat het eveneens aan de primitieve bewoners van west-Europa het diepzinnige symbool gaf van de reizende geesten, die naar de wereld van den dood geleid worden door den God van het Licht.
De godsdienst van Egypte, en daarin stond die boven dien van eenig volk, welks denkbeelden zich, zooals ons bekend is, in zoo oude tijden hebben ontwikkeld, concentreerde zich op de leer van een toekomstig leven. De prachtige en verbazende graftomben, de uitgewerkte ceremonies, de indrukwekkende mythologie, de ontzaglijke verheffing van de priesterkaste, al die kenmerken der Egyptische beschaving, stonden in het nauwste verband met hun leer van de onsterfelijkheid der ziel. Voor den Egyptenaar was de van het lichaam bevrijde ziel geen schaduwbeeld, zooals de classieke volken meenden; het toekomstige leven was niets anders dan een verlenging van het tegenwoordige; de rechtvaardige mensch bevond zich, als hij zijn plaats daar ingenomen had, onder zijn bloedverwanten, zijn vrienden, zijn ondergeschikten, met het werk en de genietingen, die veel overeenkomst hadden met die op aarde. Het lot van den booze was vernietiging; hij werd het slachtoffer van het onzichtbare monster, dat de Verslinder der Dooden genoemd werd.
Toen nu de classieke volken voor het eerst belang begonnen te stellen in de denkbeelden der Kelten, was de eerste zaak, die den grootsten indruk op hen maakte, het Keltische geloof in de onsterfelijkheid, dat naar de Galliërs zeiden, “door de Druïden was ingevoerd en verspreid.” De classieke volken geloofden in de onsterfelijkheid; maar welk een beeld geeft Homerus, de bijbel der Grieken, van de verloren, verlaagde, van hun menschelijke eigenschappen beroofde schepselen, die de gescheiden zielen der menschen voorstelden! Nemen wij bij voorbeeld, de beschrijving van de zielen der vrijers, die door Odysseus gedood zijn, op het oogenblik dat Hermes ze naar de onderwereld leidt28.
“Hermes de God, in Kyllene geboren, riep op nu de zielen
Van d’in ’t gevecht gesneuvelde vrijers; en in de handen
Droeg bij den gouden, den prachtigen staf, waarmee hij betoovert
D’oogen van hen die hij wil, en andren die slapen, weer opwekt.
Fladdrend volgden die zielen, geraakt door zijn staf, Hermes leiding,
Evenals vleermuizen snorren, al fladdrend in ’t diepste der holen,
Doch wanneer één van hen neervalt, de andren vereenigd zich houden.
Zoo gingen snorrend de zielen te zamen en Hermes de redder
Leidde hen voort langs de donkere paden, den weg naar den Hades.”
De classieke schrijvers gevoelden terecht, dat de Keltische opvatting omtrent de onsterfelijkheid iets geheel anders was dan dit begrip. Zij was zoowel meer verheven als meer realistisch; zij hield in, dat de mensch na zijn dood in werkelijkheid, in al zijn menschelijke betrekkingen blijft voortbestaan, zooals hij bij zijn leven was. Met verbazing zagen zij, dat de Kelt geld wilde leenen op een schuldbekentenis, die in het leven hiernamaals zou worden afgelost29. Dit is een volkomen Egyptische opvatting. En ditzelfde trok de bijzondere aandacht van Diodorus, toen hij schreef over de Keltische opvatting omtrent de onsterfelijkheid—het kwam met niets overeen, wat hij buiten Egypte hieromtrent had opgemerkt30.