Читать книгу Keltische Mythen en Legenden - T. W. Rolleston - Страница 63
De namen van Keltische godheden.
ОглавлениеWat waren de namen en de attributen van de Keltische godheden? Hieromtrent verkeeren wij bijna geheel in het duister. De megalithische bevolking stelde zich hare godheden niet voor onder een concreten persoonlijken vorm. Steenen, rivieren, putten, boomen, en andere natuurlijke voorwerpen waren voor hen de passende symbolen, of waren half symbolen, half verpersoonlijkingen der bovennatuurlijke krachten, die zij aanbaden. Maar de verbeeldingrijke geest der Arische Kelten was daarmede niet tevreden. Caesar verhaalt ons van het bestaan van persoonlijke goden met verschillende titels en attributen; hij vergelijkt ze met verschillende gestalten uit het Romeinsche Pantheon—Mercurius, Apollo, Mars en anderen. Lucanus maakt van een drietal godheden melding, Aesus, Teutates en Taranus;38 en het is de vermelding waard, dat wij bij die namen tegenover een echte Keltische, dat is Arische overlevering staan. Zoo wordt Aesus door Belloguet afgeleid van den Arischen wortel as, die “zijn” beteekent, en die de Perzen den naam Asura-masda (l’Esprit Sage), de Umbriërs den naam Aesun, de Scandinaviërs den naam Asa (Goddelijk Wezen) leverde. Teutates is afgeleid van een Keltischen wortel, die “dapper”, “oorlogszuchtig” beteekent, en drukt een godheid uit, die met Mars overeenkomt. Taranus (Thor?) is volgens de Jubainville de god van den Bliksem (in het Galisch, Cornisch, en Bretonsch is taran het woord voor “bliksemflits”). Opschriften met geloften aan die goden zijn in Gallië en Brittannië gevonden. Andere opschriften en beeldhouwwerken leggen er getuigenis van af, dat er in Gallië een groot aantal godheden van minderen rang en ook plaatselijke godheden zijn, die meestal voor ons niet meer dan een naam zijn, en zelfs nog niet eens dat. In den vorm, waarin wij die hebben, dragen die begrippen de duidelijke sporen van Romeinschen invloed. De beeldhouwwerken zijn ruwe nabootsingen van den Romeinschen stijl der godsdienstige kunst. Maar wij vinden daaronder ook figuren van een veel woester en vreemder uiterlijk—goden met driedubbele gezichten, goden met vertakte geweien op hun voorhoofd, slangen met ramskoppen en andere symbolen van den ouderen godsdienst, die nu niet meer te begrijpen zijn. Zeer opmerkelijk is het herhaaldelijk voorkomen van de houding van “Buddha” met gekruiste beenen, die zoo veel voorkomt in de godsdienstige kunst van het oosten en van Mexico, en daarbij de neiging, die in Egypte zoo goed bekend is, om de goden in drietallen te groepeeren.