Читать книгу Koning Hendrik de Vierde - William Shakespeare - Страница 11

DERDE TOONEEL.

Оглавление

Inhoudsopgave

Warkworth. Een vertrek in het slot.

Heetspoor komt op, een brief lezende.

Heetspoor.

—“Doch, wat mijzelf betreft, mylord, zou ik er mij in kunnen verheugen, daar te zijn, uit hoofde van de liefde, die ik uw huis toedraag.” Hij zou er zich in kunnen verheugen,—waarom doet hij het dan niet? Uit hoofde van de liefde, die hij ons huis toedraagt;—intusschen toont hij, dat zijn eigen schuur hem liever is, dan ons huis. Laat mij verder zien: “De onderneming, die gij op touw zet, is gevaarlijk;” nu, dat is zeker; het is gevaarlijk kou te vatten, te slapen, te drinken; maar ik zeg u, Mylord Zotskap, van dien netel, het Gevaar, plukken wij de bloem Veiligheid. “De onderneming, die gij op touw zet, is gevaarlijk; de vrienden, die gij noemt, zijn onzeker; de tijd zelf is slecht gekozen en geheel uw plan te licht voor het tegenwicht van zulk een grooten wederstand.”—Zegt gij dat? Zegt gij dat? Ik zeg op mijn beurt tot u, dat gij een bekrompen, laffe boerenkinkel zijt, en dat gij liegt. Wat is dat voor een hersenloos wezen! Bij God, ons plan is zoo goed, als er ooit een plan beraamd is; onze vrienden trouw en standvastig: een goed plan, goede vrienden, en veelbelovend; een uitmuntend plan, zeer goede vrienden! welk een bevroren hart heeft die schavuit in het lijf! Wat! Mylord van York keurt het plan en het algeheele beloop van den aanslag goed. Verdoemd, als ik nu bij dien schurk was, kon ik hem met zijn vrouws waaier de hersens inslaan. Is mijn vader er niet bij, en mijn oom, en ikzelf? Lord Edmund Mortimer, mylord van York en Owen Glendower? En is bovendien Douglas er niet bij? Heb ik niet al hun brieven, dat zij zich gewapend met mij zullen vereenigen op den negenden der volgende maand? En zijn zij niet, enkelen van hen, reeds opgerukt? Wat voor een ongeloovige schurk is hij! een heiden! Ha! gij zult zien, in de volle openhartigheid van zijn angst en zijn kleinmoedigheid gaat hij naar den koning om hem al onze aanstalten bloot te leggen. O, ik kon mij splitsen en mijzelf afranselen, dat ik zulk een schotel afgeroomde melk tot zulk een edel werk heb willen bewegen! Aan de galg met hem; hij mag het den koning mededeelen; wij zijn gereed. Ik wil van avond op weg gaan. 38

(Lady Percy komt op.)

Hoe gaat het, vrouw? ik moet u binnen twee uren verlaten.

Lady Percy.

O mijn gemaal, wat zijt gij zoo alleen?

Om welke schuld ben ik sinds veertien dagen

Een vrouw, verbannen uit mijn Hendriks bed?

Zeg, lieve man, wat is het? wat ontrooft

U eetlust, vreugde en uwen gulden slaap?

Waarom slaat gij uw oogen zoo ter aard

En schrikt zoo vaak, als gij alleen zit, op?

Waarom verloort gij ’t frissche bloed der wangen,

En schonkt mìjn rijk bezit, mijn recht op u,

Aan dofziend peinzen en verfoeilijk zwartzien?

Ik heb u in uw halven slaap bespied,

En hoorde steeds van ijz’ren krijg u momplen,

Uw steigrend ros met ruiterwoord en sporen,

En roepen: “Op! ten strijde!” Telkens spraakt gij

Van uitval, van terugtocht, schansen, tenten,

Redoeten, halve manen, parapets,

Veldslangen, gotelingen en kanonnen,

Gevangnen-vrijkoop en verslagen krijgers,

Van heel de wiss’ling van een heeten strijd.

Uw geest in u was zoozeer bij den krijg,

En heeft u zoo in uwen slaap verhit,

Dat parels zweet u op het voorhoofd stonden,

Als blazen op een pas verwoeden stroom;

En uw gelaat verried een vreemde ontroering,

Gelijk een man zijn adem inhoudt, als hem

Een grootsch bevel verrast. Wat teek’nen zijn dit?

Een zware taak nam mijn gemaal zich voor,

En weten moet ik ’t, of hij mint mij niet.

Heetspoor.

Heidaar!

(Een Bediende komt op.)

Heidaar! Is Gilliams weg met het pakket?

Bediende.

Sinds ruim een uur, mylord.

Heetspoor.

En Butler,—bracht hij paarden van den sheriff?

Bediende.

Één paard, mylord, bracht hij zoo even hier.

Heetspoor.

Welk paard? een vos, een kortoor, zoo ik hoop?

Bediende.

Die is ’t, mylord.

Heetspoor.

Die is ’t, mylord. Dien vos kies ik tot troon.

Goed, ik bestijg hem daad’lijk. Espérance!

Zeg Butler, dat hij in het park hem voorbreng’.

(De Bediende af.)

Lady Percy.

Maar hoor toch, mijn gemaal!

Heetspoor.

Wat is ’t, mijn gemalin?

Lady Percy.

Wat voert u toch van hier?

Heetspoor.

Wat anders, lieve, dan mijn paard, mijn paard? 79

Lady Percy.

Och kom, wat apenfratsen!

Een wezel zelfs heeft zooveel grillen niet,

Als die ù plagen. Op mijn woord, ik wil

Uw plannen weten, Hendrik; ja, ik wil ’t.

Mijn broeder Mortimer, dit vrees ik, roert zich,

En maakt weer aanspraak, en zond u zijn boden,

Dat gij zijn plannen stijft. Doch gaat gij, lieve,—

Heetspoor.

Zoo ver te voet, dan, lieve, word ik moede.

Lady Percy.

Kom, kom, gij papegaai, geef op die vraag,

Die ik u heb gedaan, mij rondweg antwoord.

Ik zeg u, ’k zal de pink u breken, Hendrik,

Als gij niet alles eerlijk mij vertelt.

Heetspoor.

Weg, weg,

Speelsch kind!—Wat, lieve!—Lief heb ik u niet,

Zie thans niet naar u om. Dit is geen tijd

Voor poppenspel, voor stoeien met de lippen;

Neen, neuzen deuken, koppen klieven, kronen

Inkerven en toch in betaling nemen

Voor schuld, dat is ons spel.—Vervloekt, mijn paard!—

Wat zegt gij, kind, wat wilt gij nog van mij?

Lady Percy.

Hebt gij mij niet meer lief? niet lief meer, waarlijk?

Goed, laat het. Maar, hebt gij mij niet meer lief,

Ik ook mijzelf niet. Hebt gij mij niet lief?

O, zeg, spreekt gij in scherts nu, of in ernst?

Heetspoor.

Kom, wilt gij mij zien rijden?

Zit ik te paard, dan wil ik zweren, vrouw,

Dat ik u eindloos liefheb. Doch, hoor dit:

Ik wil niet, dat gij in ’t vervolg mij uitvraagt,

Waarheen ik ga, of raden wilt, waartoe.

Waarheen ik gaan moet, moet ik, en, kortom,

Ik moet van avond u verlaten, beste.

Ik weet wel, gij zijt wijs, maar toch, niet wijzer

Dan Hendrik Percy’s vrouw; standvastig zijt gij,

Maar toch een vrouw; wat zwijgen aangaat, acht ik

Geen edelvrouw meer dicht, want ik geloof,

Dat gij niet klappen zult, wat gij niet weet;

En zoover wil ik u vertrouwen, beste.

Lady Percy.

Zoo ver? niet verder?

Heetspoor.

Geen duimbreed verder. Doch verneem nu, Kaatje:

Waar ik naar toe ga, volgt gij mij welras;

Ik ga vandaag vertrekken, morgen gij.

Nu zijt gij toch tevreden?

Lady Percy.

Nu zijt gij toch tevreden? ’k Moet het zijn.

(Beiden af.)

Koning Hendrik de Vierde

Подняться наверх