Читать книгу Bravo, Bob! De padvinder uit Canada - Andrew Home - Страница 9

HOOFDSTUK VII. WAT HEEFT BOB GEZIEN?

Оглавление

Inhoudsopgave

Dit geluid had weerklonken in den onbewoonden vleugel van het gebouw; onmiddellijk was ik achteruit gedeinsd.

„Heb je er genoeg van?” vroeg Bob zacht, terwijl hij me een eigenaardigen blik toewierp.

„Ja, ik durf niet verder,” bracht ik stamelend uit. „Als—als we eens iets vreeselijks zagen.”

„Vindt je dan goed dat ik er maar alleen op uittrek? Het is jouw huis, zie je.”

„Je mag gerust van mijn part. Maar ik wou het liefst dat je mee terug ging.”

Al dien tijd luisterde ik in de grootste spanning of we niet wederom een verdacht geluid zouden vernemen.

„Geesten zijn het dus niet,” zei Bob. We stonden nu op eenigen afstand van elkaar, want toen ik van schrik achteruit was gesprongen had hij geen voet verzet. „Een geest zou niet zoo’n kabaal maken. Spoken doen alles even stil.”

Hij veronderstelde dus blijkbaar dat er dieven in huis waren; ik kon dan ook niet nalaten om een schichtigen blik om me heen te werpen.

„Zeg ’s, ga jij maar naar bed,” hernam hij; „dan wil je wel mijn pantoffels meenemen, of beter gezegd jouw pantoffels—ik trek er liever op uit zonder die dingetjes.”

Met een vaart liet hij ze glijden over den vloer in mijn richting.

„Ik zal hier op je blijven wachten,” zei ik, terwijl ik hem nakeek toen hij door de zaal liep en in de verte verdween. Hij maakte nu zelf den indruk van een spookverschijning zooals hij daar geruischloos voortschreed nu eens in het donker, dan weer beschenen door het maanlicht dat door de ramen naar binnen viel.

Een oogenblik zag ik het schijnsel flikkeren van zijn electrische zaklantaren, waaruit ik opmaakte dat hij het einde van de zaal had bereikt; ik begreep dat hij nu de deur opende, want hooren kon ik dit niet; een oogenblik later was hij verdwenen: ik was alleen.

Ik had gezegd dat ik hier op hem zou blijven wachten, doch ik gevoelde onmiddellijk dat me dit niet mogelijk zou zijn. Dat gezegde van die spookverschijningen die zwijgend rondwaren, had me nog meer van streek gemaakt, zoodat ik er naar snakte om weer veilig in mijn bed te liggen. Wat had ik een berouw dat ik er uit was gestapt!

Ik vond het laf en gemeen van mezelf om hem in den steek te laten, maar al was Bob mijn gast en wat voor lot hem ook boven het hoofd hing, ik rende als een haas terug naar mijn kamer en stak de kaars aan—wat was ik dankbaar toen ik weer licht zag—en zoo bleef ik opzitten in bed om de terugkomst van den avonturier af te wachten.

Ik gevoelde me nog altijd angstig en gejaagd; nog steeds vernam ik dat dreunend geluid dat me zoo hevig had doen ontstellen; en dan was ik heilig en zeker overtuigd dat—iets—in mijn kamer was gekomen toen ik lag te slapen.

De eene minuut verstreek na de andere. Wat duurde het lang eer hij terugkwam! Wat was die Bob een eigenaardige jongen! Het leek wel of we elkaar al jaren kenden en dienzelfden dag hadden we pas kennis gemaakt. Nee, den vorigen dag.

Bim, bam, liet de stalklok hooren. Kwam hij dan nooit terug?

Plotseling werd mijn deur met zulk een vaart open gegooid dat een schok door me heenvoer. Bob liep regelrecht naar me toe; onmiddellijk werd ik gewaar dat hij het een of ander had gezien.

„O, ben je er al?” zei hij op een toon die me heel zonderling in de ooren klonk.

„Ja,” antwoordde ik met een kleur van schaamte.

„Nou, ik ben ook weer veilig beland,” hernam hij. Hij deed of hij moest geeuwen en slaap had gekregen; toen keerde hij zich om en wilde heengaan.

„Bob,” riep ik hem na, „—je—je hebt toch niet—” begon ik.

„Nee, niets van beteekenis, hoor,” antwoordde hij met een poging om te glimlachen.

Ik brandde van verlangen om te weten te komen wat er was gebeurd, maar om zijn mond was zulk een besliste trek verschenen dat ik niet verder durfde vragen en zonder meer een woord te zeggen, begaf hij zich naar zijn kamer.

Bravo, Bob! De padvinder uit Canada

Подняться наверх