Читать книгу Albrecht Dürer: Een levensbeeld - Armin Stein - Страница 3
ОглавлениеALBRECHT DÜRER.
EEN LEVENSBEELD
DOOR
ARMIN STEIN
(H. NIETSCHMANN.)
NIJKERK
G. F. CALLENBACH.
VOORREDE.
Het is noodzakelijk de beide dwalingen, die aangaande Albrecht Dürer in den loop der tijden in omloop zijn gekomen, uit den weg te ruimen, voordat ik een trouw beeld van zijn leven schets. Ten eerste beweert men, dat Dürer arm is geweest en ten tweede wordt zijn vrouw voor een Xantippe uitgemaakt.
Het een noch het ander is waar. Het zijn verzinsels, waarvan men tijdens Dürers leven nooit heeft gehoord, en die een eeuw na zijn dood zijn bedacht.—Maar uit welke bron heeft men ze geput?
Wat Dürers gewaande armoede betreft, hebben enkele losse gezegden, in scherts door hem bedoeld, doch door de menschen in ernst opgevat, daartoe aanleiding gegeven en ofschoon hij wel eens in geldverlegenheid is geweest—welke kunstenaar is dat nooit!—heeft hij toch geheel onbezorgd kunnen leven en eindelijk zelfs een groot vermogen nagelaten.
Maar dit is de kleinste dwaling uit den weg geruimd. De tweede is van ernstiger aard: men zegt, dat zijn vrouw door haar heerschzucht, gierigheid en gebrek aan inzicht zijn huiselijk leven zeer heeft verbitterd. Hoe is men daaraan gekomen? De oorsprong van dezen schandelijken laster is uitsluitend een brief van Wilibald Pirkheimer, dien men in de 17de eeuw heeft gevonden in het stadsarchief van Neurenberg en dien hij twee jaar na Dürers dood aan Johan Tscharte heeft geschreven. Pirkheimer was op zijn ouden dag met iedereen in onmin geraakt, en leefde eenzaam en verlaten. Door podagra en galsteen gekweld, was hij een eigenzinnig, lichtgeraakt, ontevreden grijsaard geworden, die alleen leefde voor zijn eenigen hartstocht: het verzamelen van kostbare zaken. Het was Pirkheimers vurige wensch, de beide geweien uit Dürers nalatenschap, geschenken van den Keurvorst Frederik van Saksen, in bezit te hebben en hij stortte al zijn toorn over Dürers weduwe uit, toen zij over deze prachtexemplaren op andere wijze beschikte. Dat was in Pirkheimers oogen zulk een misdaad, dat hij, door schandelijke belastering in een brief aan zijn vriend, lucht gaf aan zijn woede.
Trouwens ’t is niet alleen Dürers vrouw, Agnes, die in dezen brief wordt belasterd, ook Lazarus Spengler, die schitterende ster in de Hervormingsgeschiedenis krijgt zijn deel, en wordt in zulk een slecht licht geplaatst, dat ieder met verachting zich van hem zou moeten afwenden. En waarom zou men, nu er toch wel niemand zal worden gevonden, die ter wille van dien brief de geschiedenis der Hervorming zou willen verbeteren en dezen edelen man naar die lasterende woorden beoordeelen, op gezag van dienzelfden brief het beeld bezoedelen eener vrouw, die gedurende haar leven om haar eerbiedwaardigheid en huiselijke deugden aller achting heeft verworven?
Maar zoo is de laster; onverstoorbaar gaat hij voort, al verder en verder, al wordt hij ook duizendmaal aan de kaak gesteld. Doch na al hetgeen Thausing, die beter dan eenig ander Dürer heeft bestudeerd, in zijn werk over den meester heeft gezegd, moet de waarheid duidelijk zijn geworden en de smet, die het beeld dezer edele, achtenswaardige vrouw aankleefde, zal daardoor moeten verdwijnen.
Armin Stein.
Halle a/z Dec. 1891.