Читать книгу Albrecht Dürer: Een levensbeeld - Armin Stein - Страница 9
HOOFDSTUK VI. HET AFSCHEID.
ОглавлениеDe mis was uit; de menigte stroomde uit de kerk en verspreidde zich in alle richtingen.
“Wees gegroet, jonkvrouw!” sprak Albrecht Dürer op zachten toon tot Agnes Frey, die hij bij den uitgang had opgewacht, en die nu met haar kerkboek tusschen haar beide handen en haar oogen neergeslagen het kerkgebouw verliet.
Zij beantwoordde zijn groet met een kleine hoofdbuiging en liep door.
“Mag ik met u meegaan?” vraagde Albrecht eerbiedig, “ik wilde u zoo gaarne nog eens spreken, voordat ik weg ga.”
Agnes stond stil en zag hem ontsteld aan. “Gaat gij weg? Wat bedoelt gij?”
Albrecht knikte. “Mijn goede moeder is druk bezig alles voor mijn reis in orde te maken en mijn knapzak te vullen, voordat ik de wereld in trek.”
“O, hoe heerlijk voor u!” sprak Agnes snel. “Wat zal uw hart luid kloppen van vreugde!”
“Ja, ik voel een vurige begeerte om de wereld in te gaan, Gods werken te bewonderen en vreemde zeden en gewoonten te bestudeeren. Maar het doet mij leed mijn geboorteplaats, mijn tehuis en allen, die mij lief zijn, te verlaten; daarbij loopt een reiziger allerlei gevaren, en ik heb wel noodig, dat er veel voor mij wordt gebeden. Nu wilde ik u vragen of ook gij in uw gebeden mij niet zult vergeten?”
Met een blos boog Agnes het hoofd. “Iederen morgen in de mis zal ik tot de H. Maagd voor u bidden.”
“O, hoe dank ik u daarvoor,” zei Albrecht met warmte, “en zult gij op een andere wijze ook nog eens aan mij denken?” voegde hij er aarzelend bij.
“Het scheiden zal mij minder zwaar vallen, als ik die troostende gedachte mag meenemen.”
“Daar komt vader aan,” fluisterde Agnes ontwijkend, doch zij trok haar hand niet terug, toen de jonge man die greep en hartelijk drukte.
Hans Frey, de koopman, die ook in de mis was geweest en hen nu had ingehaald, beantwoordde vriendelijk Albrechts groet en voegde er bij: “Meester Michel Wolgemut heeft mij verteld, dat gij morgen de wijde wereld intrekt.”
“Ja, edele heer, en de meester heeft mij zijn zegen meegegeven,” antwoordde Albrecht ernstig.
“Welnu, neem ook mijn zegen mee, Albrecht,” zeide de heer Frey op vaderlijken toon en hij drukte den jongeling de hand. “Als uw tijd het u veroorlooft, ga dan met ons mee naar huis, dan kan ook mijn vrouw afscheid van u nemen. Ik ben er zeker van, dat zij daarop is gesteld, want zij houdt van u en heeft evenals ik groote achting voor uw ernstige levensopvatting en uw heerlijke kunst.” Albrechts hart klopte luid en hij behoefde waarlijk niet tweemaal te worden uitgenoodigd. Hij had al lang gemerkt, dat de ouders van Agnes hem goed gezind waren, doch dat zij zoozeer op hem waren gesteld, had hij niet durven denken en vervulde hem met groote vreugde.
Vrouwe Anna haalde een kan edele malvezij voor den dag en sprak tot hem als een moeder tot haar kind; ook de heer Frey gaf hem vele goede raadgevingen voor de reis mede en eindigde met de woorden: “Meester Wolgemut heeft mij verzekerd, dat hij u niets meer kon leeren; en ik denk, als gij terug komt, dat de leerling den meester de baas zal zijn.”
Agnes stond stil in de vensternis en keek naar buiten alsof zij er niets mee had te maken. Doch toen zij hem bij het afscheid nemen de hand reikte en sprak: “Mogen al de heiligen u beschermen op al uw wegen,” zag Albrecht een traan in haar oog glinsteren en hoe gaarne had hij haar daarvoor vurig gedankt, want daardoor verried zij hem, wat er in haar hart omging en nu wist hij, wat hij reeds zoo lang had begeerd te weten. Nu kon hij getroost zijns weegs gaan—nu was de grootste smart van het scheiden verzacht.—
Op den avond van denzelfden dag zat de heele familie Dürer nog lang bij elkaar, tusschen vader en moeder zat Albrecht en de andere kinderen waren om de tafel geschaard. Droefheid was in aller blik te lezen, want het gold hier een afscheid van verscheidene jaren en wie kon zeggen, of Albrecht bij zijn terugkomst hen allen nog zou terugvinden. Hoe onverwacht wordt menigeen uit den kring der zijnen weggenomen! En dan: het was een tocht met vele gevaren—gevaren van roovers op de wegen en in de bosschen, van roofridders, die den reiziger den weg versperden in de bergpassen en van slecht volk in de herbergen—vooral dit laatste was te duchten om den slechten invloed, dien zij op de ziel van zulk een onervaren jongeling hebben konden.
Zijn vader gaf hem vele nuttige wenken en raadgevingen en nam daarop het gebedenboek, waarin hij iets toepasselijks opzocht en met diep gevoelde vroomheid sprak hij het gebed uit, waarop allen eerbiedig en van ganscher harte “amen” zeiden.
Den volgenden morgen—’t was enkele dagen na Paschen—op den 11den April, werd de klopper reeds vroeg op meester Dürers deur gehoord en kwam Michel Wolgemut, om Albrecht mee uitgeleide te doen.
Nauwelijks was hij binnengegaan, of twee andere vrienden kwamen met hetzelfde doel: de een was meester Hans Traut, ook een schilder uit Neurenberg en de ander Adam Kraft, meester in de beeldhouw- en houtsnijkunst.
Zij vonden Albrecht voor de reis gereed. Nog eenmaal drukte zijn vader hem aan zijn borst en kuste zijn moeder hem vaarwel, zeggende met trillende stem: “Ga in den naam des Heeren;” toen opende meester Dürer de deur en de mannen traden naar buiten in de heerlijk frissche atmosfeer van dezen helderen, mooien Aprildag.
Zij begaven zich op weg over de Hooimarkt in de richting van de Wöhrderpoort, in welker nabijheid de woning van Hans Frey was gelegen. Albrecht verheugde zich er op, dat zij daar langs moesten. Wie weet, of hij niet nog eenmaal haar, die zijn ziel lief had, zou aanschouwen en misschien zou hij nog een enkelen afscheidsgroet uit haar oogen mogen opvangen. Zij wist immers hoe laat hij zou vertrekken. En nu zou hij kunnen zien of ook zij hem lief had. Wanneer zij hem nu opwachtte aan het venster, zou hem dat het bewijs zijn, dat zij hem lief had en zijn vertrek betreurde.
Terwijl zijn begeleiders met elkaar in een ernstig gesprek waren gewikkeld, keek hij tersluiks naar boven—en waarlijk, daar stond zij voor het raam van haar eigen kamertje, met een wit doekje in de hand.
Albrecht bleef eenige schreden achter, zoodat niemand zag, hoe hij haar met de hand een groet toezond, en zijn hart klopte onstuimig, toen zij die beantwoordde. Nu was hij gerust en nam getroost en moedig afscheid van zijn vader en zijn vrienden.