Читать книгу Een acht en twintigtal voorwerpen uit de natuurlijke geschiedenis - Gerlacus Ribbius - Страница 3
INLEIDING.
ОглавлениеAls een tweede uitgaaf van een boek of boekje treedt in 't licht,
Dan is het de mode, of ook wel de schrijver gevoelt zich verpligt
Een regel of wat als inleiding te stellen,
Die hij gebruikt om over den inhoud, enz., wat te vertellen.
Ten einde de lezer niet denke, ik kocht een knol voor een citroen.
Wil ik terstond aan hem de mededeeling doen
Dat een nieuwe reeks van 12 dieren, opgenomen zijn in dit boek,
Ze begint met den UIL en eindigt met den SNOEK.
De geheele serie zal dus uit 28 dieren bestaan,
Want de 16 voorwerpen van vroeger sluiten zich van achteren aan,
Vroeger heb ik reeds bekend willen maken,
Hoe ik lust had in Schoolmeesters Natuur-historische zaken,
Doch toen werd er door mij niet vermeld,
Dat ik ééns zeer veel respect kreeg voor dien letterkundigen held;
Enfin, eens stond ik gereed naar 't Nut te gaan,
Op een donderdag avond voor volle maan,
Toen een gedienstig persoon bij mij aan kwam bellen
Met de boodschap dat ik hem naar zijn huisje zou vergezellen,
Om aldaar in die nederige stulp,
Het een en ander te doen voor obstetrische hulp.
Als ik er aankwam ontdekte ik ras
Dat er meer proza dan poëzy in die omgeving was;
Het vuurtje was klein, ook gaf de lamp weinig licht,
En de would be baker en nog een dito ze hadden geen prettig gezigt,
Daarbij zou er nog wel een beetje tijd kunnen passeren,
Voordat hier een jeugdig wezen opgebakerd was in de kleeren;
Gelukkig had ik nog den Schoolmeester in mijn jas,
Dit boek dacht ik, komt me nu juist van pas;
Komaan laat ik thans hier eens beproeven;
Een Nutje te houden in 't vertoeven;
Als ik lees voor die lui, ontplooi ik welligt
Die strakke gezigten door Schoolmeesters dicht,
Ook neem ik tot taak observaties te maken,
Hoe die nooit lezende lui tot recreatie geraken;
Toen ik las, bleek 't mij tot genoegen terstond
Dat de gansche vergadering 't zeer aardig vond,
Zelfs bij haar die spoedig moeder zou wezen,
Kon men een blijde tint op 't aangezigt lezen.
Thans zuurstof genoeg, dacht ik, want ik hoorde en zag,
Van alle kant in 't huisje een Homerisch gelach Doch de kleine die schreeuwde toen hij kwam voor den dag. En nu veel in mijn boekje werd zamengesteld, Te midden van waken en wachten zoo even vermeld, In hutten van klei, met spleten in 't muurtje Zat ik tot verpoozing met 't potlood bij 't vuurtje, 't Was donker, soms sneeuwjagt of regenvlagen Een weer om geen kat of hond naar buiten te jagen, Scheen de maan of gaven de sterren veel licht, Dan hield ik gewoonlijk mijn zakboekje digt, Daar ik dan als 't kon naar buiten ging kijken, Naar 't prachtig tooneel van die bollen die prijken. Ten slotte. Daar mijn preparaat vroeger gunstig werd gecritiseerd, Zoo wordt nu 't mixtuur met additie gerepeteerd.
Buren. G. RIBBIUS.