Читать книгу Een acht en twintigtal voorwerpen uit de natuurlijke geschiedenis - Gerlacus Ribbius - Страница 7

DE HUISMUSCH.

Оглавление

Inhoudsopgave

(Fringilla domestica).

De musch is iemand,

Die een tuin beschouwt als luilekkerland,

En die is uitgeslapen,

Om doperwtjes weg te kapen.

Voor een musschen-verschrikker,

Slaat zij een flinken kuitflikker,

En als ze iets vindt om te stelen,

Wil ze het aan andere collega's meêdelen;

Zij hebben gulzige keelen,

Waarmede ze ook tsiep, tsiep kunnen kwelen; En soms gaan ze te zamen een soort van krijgertje spelen. Haar brutaliteit is zeer groot, Zoodat ze ter naauwernood, Wijken wil voor kruit of lood, En of een tuinman al speelt op zijn poot, Van toorn bleek wordt of rood Haar antwoord is: »Ik werk voor mijn brood,” »Ook is het niet goed voor mijn digestie moet je weten,” »Bij mijn ontbijt alléén insecten te eten;” »Wij musschen zijn een schakel in die groote keten,” »Van wezens door de natuur geformeerd,” »Wel is waar tot dieverij gedetermineerd,” »Doch het behoort ook tot ons aller postulaat,” »Dat een ieder onzer gekorven diertjes doodslaat,” »Een werk dat elk onzer tot je groot voordeel verstaat,” »Maar omdat je niet let, hoe of het in de natuur toegaat,” »En in hoogen graad,” »Laboreert aan eigenbaat,” »Zoo komt het, dat je ons ten onregte haat.” Een musch heeft het in schoonmaaktijd kwaad, Als hospita 't nest uitgooijen laat, Dat zooals die zegt voor aan de straat, Zoo min past als een tang op een varken staat, Dan zit een musch met een droevig gelaat; Onrustig te treuren, Omdat men haar kleintjes zoo wreed van 't hart kan scheuren; Doch daar er verschil is in humeuren, Zoo kan het ook gebeuren, Dat een musch een juffer bemint, die nog niet is getrouwd, Die 't namelijk als eene groote pligt van liefde beschouwt Om het beestje op broodkruimeltjes te tracteren Of 't ook wel voor 't raam, op een aardappeltje laat dineren, Dan hebben allebei bijster veel schik, De juffer door haar liefdegevend ik, De musch met haar pik, pik, En beide wisselen menigen blik.— Daar een musch niet mooi fluit, Is het om die reden, dat men ze niet ligt opsluit, Doch bij gebrek aan kooi en nachtegalen, Moet soms een musch in een stoof het gelag betalen, Want een kinderhand is ligt gevuld weet men te verhalen, Doch de Sophia-Vereeniging rekent 't onder de schandalen, Als men uit liefde voor een kind, Een touwtje aan de poot van het diertje bindt, Dan vladdert het op en neêr, Doet zich geweldig zeer, Verliest veer op veer, En eindelijk kan het niet meer, Zoo krijgt het van leer, Totdat vriend Hein aan die marteling een einde komt maken, Of de loerende kat het verscheurt in haar kaken.— Zij heeft zelden abuis, Haar kluis, Te bouwen aan een huis, En ooijevaars, En metselaars, Beschouwt ze om dus te zeggen Als wezens, die voor haar de fundamenten leggen. Een musch Is bang voor een elzebusch En volgens Lavater Ziet hij graag een kat of kater, Verdrinken in het water. 's Winters zoekt zij haar fortuin bij bergen en schuren, Zit dikwerf te wachten en te turen, Op het kippenmaal, Of loert ook wel op de kliekjes van bord en schaal, Die de meid met het waschwater weg laat spoelen. Zij zal eerder honger dan kou gevoelen, En om zich te reinigen en te verkoelen, Neemt zij als er geen water is bij de hand Maar doodeenvoudig een bad van zand.— De natuurlijke geschiedenis, Leert dat een musch geen kieskaauwer is, Want krijgt ze éénmaal de mot, Van het overschot, Eener kinderdot, Dan beschouwt ze dit als een Zondagspot; Na haar dood heeft ze soms een bijzonder lot, Wel te verstaan, Als ze bij een poelier voor een vink door moet gaan, Dit scheelt haar niet, want dan is ze toch naar de maan. Of musschen ook aan de pip onderhevig zijn, En of ze bij die ziekte hebben veel pijn, Dit is een zaak, die men nog moet onderzoeken, Men vindt er niets van in de annales der geneeskundige boeken.

Een acht en twintigtal voorwerpen uit de natuurlijke geschiedenis

Подняться наверх