Читать книгу Een acht en twintigtal voorwerpen uit de natuurlijke geschiedenis - Gerlacus Ribbius - Страница 4
DE UIL.
Оглавление(Strix flammea).
De Uil,
Houdt zich overdag schuil,
Om een uiltje te vangen,
En den luilak uittehangen;
Is het echter avond of nacht,
Dan begint hij flink met zijn ambacht,
Waarin hij van zijn jeugd af is groot gebragt,
Dat wil zeggen, hij gaat op de jagt,
Zonder dat hij er ooit aan heeft gedacht
Dat het onfatsoenlijk is, en strijdig met de geboden,
Zoo maar een schepsel in het leger te dooden.
Kortom hij is niet stil,
Want als hij wat rusten wil,
Gaat hij voor zijn tijdverdrijf,
Zitten schreeuwen, dat 't een mensch eene koude rilling jaagt over 't lijf,
Die 't maar niet uit zijn hoofd kan stellen,
Dat mijnheer een profeet is, en den dood van iemand zit te voorspellen,
En 't aan de gansche buurt wil vertellen.
Daar nu volgens de Natuurlijke geschiedenis,
Ieder vogel zingt, zooals hij gebekt is,
En de mensch meent dat zijn uil een valk is,
Zal het zijn boter aan de galg smeren,
Om den uil den slag eens nachtegaals te leeren,
En den dwaas in wijsheid te doen exelleren.
Het doet hem leed,
Dat men zoo zijn weldaden vergeet,
Daar hij bij de vleet
Zooveel muizen opeet;
Doch mijnheer is altijd gereed,
Zich op te beuren,
En zal zich wel wachten, om zich dood te treuren,
Al denkt hij er ook over na,
Hoe zijn familie de eer genoot te mogen zitten naast Mevrouw Minerva
En hij als 't beeld der wijsheid geacht werd bij de Grieken,
En hoe men hem later heeft kunnen kortwieken,
Waardoor 't nu zoo met hem is gesteld,
Dat men velen voor domme uilen en uilskuikens uitscheldt.
Daar hij zich dit niet aantrekt zooals Buffon ook vermeldt,
Is hij zeer verstandig en een vrij wat grooter held,
Dan zij die dra geslagen worden uit het veld,
Of door ontevredenheid en hartzeer worden gekweld,
Als hun karretje wat van den zandweg afhelt;
Enfin,
De uil is een echte stoïcijn,
Die weet dat er onweer moet zijn,
Zoowel als zonneschijn,
En dat tegenspoed is goede medicijn.
Hij maakt ook veel werk,
Van de kerk,
Hoewel het nimmer ligt in zijn doel,
Om te luisteren wat dominus zegt van den preekstoel,
Want onder een preek blijft hij koel,
Zonder attentie en gevoel.—
Indien wij in dit opzigt menschen met dieren zouden willen vergelijken,
Dan zou het ons spoedig kunnen blijken,
Dat er menigeen overeenkomst heeft met een uil,
Te weten: Die zit te dutten, en slechts wakker wordt door gezang of armbuil.