Читать книгу Avonturen van drie Russen en drie Engelschen, Gevolgd door 'De Blokkadebrekers' - Jules Verne - Страница 8

VI. Verdere kennismaking.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het onder bevel van den Boschjesman staande geleide telde honderd man; het waren allen Boschjesmannen, werkzame, bedaarde, vreedzame mannen, die groote lichamelijke vermoeienissen konden uitstaan. Voordat er zendelingen in het land waren haakten de Boschjesmannen, die als leugenaars en als weinig gastvrij bekend stonden, naar roof en moord, en maakten meestal van den nacht gebruik om hunne vijanden te vermoorden. De zendelingen hebben wel hunne barbaarsche zeden aanmerkelijk beschaafd, doch die inboorlingen maken zich nog altijd meer of min schuldig aan het plunderen van woningen en het rooven van vee.

Tien wagens, gelijk aan het voertuig, dat de Boschjesman naar den waterval van Morgheda gebracht had, vormden het rollend materieel van den tocht. Twee van die wagens, een soort van beweegbare huizen, waren gemakkelijk ingericht en dienden den Europeanen tot verblijf als zij halt hielden. Zij werden dus gevolgd door een houten huis, van droge planken getimmerd, met ondoordringbaar zeildoek bedekt, en van verschillende bedden en toiletbenoodigdheden voorzien. Als men halt hield was dit tijd gewonnen, omdat men de tenten geheel opgeslagen met zich voerde.

Een van de wagens was bestemd voor kolonel Everest en zijne beide landgenooten. De andere werd door de Russen bewoond. Twee andere wagens, die volgens hetzelfde model ingericht waren, behoorden, de ééne aan de vijf Engelschen, de andere aan de vijf Russen die samen de bemanning van de Queen and Tzar uitmaakten.

Het spreekt van zelf, dat de romp en de machine der stoomboot stuksgewijze uit elkander genomen en op een der wagens geladen werden om de reizigers door de Afrikaansche woestijn te volgen. Meren zijn talrijk in het binnenland; misschien werden er eenigen gevonden op den weg, dien de wetenschappelijke commissie zou volgen en dan zou het kleine vaartuig groote diensten kunnen bewijzen. De andere wagens waren beladen met de instrumenten, levensmiddelen, koffers, wapens, kruit en lood, toestellen voor de voorgenomen driehoeksmeting, zooals draagbare pylonen, signaalpaaltjes, lantaarns, de noodige schragen om eene basis te meten, en eindelijk alles wat voor de honderd man van het geleide bestemd was. De levensmiddelen voor de Boschjesmannen bestonden voornamelijk uit vleesch van antilopen, buffels of olifanten, dat in lange repen gesneden, en in de zon of boven een half smeulend vuur gedroogd was om het maanden lang te kunnen bewaren. Deze wijze van toebereiding wint het gebruik van zout uit en is in zwang in die streken, waar deze nuttige stof ontbreekt. Wat het brood aangaat, de Boschjesmannen rekenden er op dit door vruchten of wortels, door aardnoten, door de knollen van zekere soort van vezelbloemen, zooals de inlandsche vijg, door kastanjes, of door de pit van eene soort van palmboom, welke den naam van »kafferbrood” draagt te vervangen. Dit voedsel uit het plantenrijk kon gedurende de reis telkens ververscht worden. Wat het dierlijk voedsel betreft, dit zou bezorgd worden door de jagers der bende, die met bewonderenswaardige behendigheid hunne bogen van aloëhout en hunne lansen hanteerden, en de bosschen en vlakten af zouden loopen om de karavaan van wild te voorzien. Zes ossen uit het Kaapland, hoog op de pooten, met breede schoften en lange horens waren met een tuig van buffelleder voor elken wagen gespannen. Zoo voortgetrokken, behoefde men met deze zware wagens, lompe staaltjes van oorspronkelijke wagenmakerskunst, niet bang te zijn voor hellingen of kuilen; zij bewogen zich niet snel maar zeker op hunne zware raderen.

Wat de paarden aangaat, dit waren kleine zwarte of grijze dieren van Spaansch ras, die uit Zuid-Amerika in het Kaapland werden ingevoerd; zij worden om hun moed en zachtzinnigheid hoog geschat. Onder dien troep vond men ook een half dozijn tamme quagga’s, eene soort van ezels met dunne pooten en ronde vormen, wier gebalk aan het blaffen van een hond deed denken. Die quagga’s moesten bij kleine tochten dienen, die voor geodesische opnamen noodig zouden zijn, en de instrumenten en benoodigdheden daarheen brengen, waar zware wagens niet konden komen.

Bij uitzondering bereed de Boschjesman met eene bewonderenswaardige bevalligheid en behendigheid een prachtig dier, dat de bewondering van een kenner als John Murray opwekte. Het was een zebra met eene onvergelijkelijk schoone, bruin gestreepte huid. Dit dier was tot aan de schoft vier voet hoog en mat zeven voet van den kop tot den staart. Schuw en schichtig van aard, zou het geen ander dan Mokum op zijn rug geduld hebben, daar deze hem voor eigen gebruik getemd en afgericht had.

Eenige honden van een half wild ras, soms oneigenaardig aangeduid met den naam van jachthyena’s, liepen langs de karavaan op en neêr. Zij herinnerden door vorm en lange ooren aan den Europeeschen brak.


Dan waren zij vrij. (Blz. 39.)

Zóó was de karavaan samengesteld, die zich in de Afrikaansche woestijn ging wagen. De ossen liepen bedaard voort, aangezet door den stok van hunne geleiders, die hen in de zijde stieten, en ’t was een merkwaardig schouwspel als men dezen troep langs de heuvels zich zag voortbewegen. Waar ging de tocht na het verlaten van Lattakou heen?

»Wij gaan recht voor ons uit,” had kolonel Everest gezegd.

De kolonel en Mathieu Strux toch konden op dit oogenblik nog geene bepaalde richting volgen. Wat zij zochten voordat zij hunne werkzaamheden begonnen, was eene uitgestrekte effene vlakte, om er een basis te stellen van den eerste der driehoeken, welker net zuidelijk Afrika over eene uitgestrektheid van verscheidene graden bedekken zou.

Kolonel Everest legde den Boschjesman de zaak uit. Met de zekerheid van een geleerde, wien zulk eene wetenschappelijke taal gewoon is, sprak de kolonel tegen den jager van driehoeken, aanliggende hoeken, basis, meting van den meridiaan, zeniths afstanden, enz. De Boschjesman liet hem eenige oogenblikken voortspreken, daarop viel hij hem met eene beweging van ongeduld in de rede en antwoordde: »Kolonel, ik begrijp niets van uwe hoeken, basis, of meridianen; ik vat zelfs in het geheel niet wat gij hier in die Afrikaansche woestijn komt uitvoeren. Maar dat zijn mijne zaken niet. Wat vraagt u van mij? eene schoone uitgestrekte, effene en regelmatige vlakte? Welnu, die zal ik u opzoeken.”

En op bevel van Mokum trok de karavaan, die reeds over de heuvels van Lattakou heen was, naar het zuidwesten. Deze richting bracht haar een weinig meer naar den zuidkant van het stadje, dat is naar dat gedeelte van de vlakte, hetwelk door de Kuruman bespoeld wordt. De Boschjesman hoopte in den omtrek dezer rivier eene vlakte te vinden, die voor het doel van den kolonel geschikt was.

Sedert dien dag bleef de jager gewoonlijk aan het hoofd der karavaan. John Murray, die een goed paard bereed, bleef aan zijne zijde en van tijd tot tijd verkondigde een geweerschot aan zijne ambtgenooten dat Murray kennis maakte met het Afrikaansche wild. De kolonel liet zich, in gedachten verdiept, geheel aan den gang van zijn paard over, en dacht aan de toekomst van zulk een tocht, die te midden van deze wilde streken waarlijk moeilijk genoeg worden kon. Mathieu Strux was naarmate de toestand van het terrein zulks toeliet, dan eens te paard, dan weder in een wagen, en opende niet dikwijls den mond tot spreken. Wat Nikolaas Palander aangaat, deze reed zoo slecht mogelijk te paard, en ging daarom meestal te voet of zat in den wagen, waar hij dan in de meest afgetrokken berekeningen der hoogere meetkunde verdiept was.

Al hadden William Emery en Michel Zorn des nachts ieder een afzonderlijken wagen tot verblijf, zoo waren zij des daags toch altijd samen. Deze beide jonge mannen voelden zich dagelijks meer en meer tot elkander aangetrokken door eene vriendschap, welke door de lotgevallen der reis nog toe moest nemen. Van de eene halte naar de andere reden zij samen onder drukke gesprekken. Soms verwijderden zij zich ter zijde van de karavaan, dan reden zij haar eenige kilometers vooruit als de vlakte zich zoo ver het oog reikte voor hen uitstrekte. Dan waren zij vrij en als het ware verloren te midden van die woeste natuur. Dan spraken zij over allerlei, behalve over de wetenschap! Dan vergaten zij cijfers en stellingen, berekeningen en waarnemingen! Het waren geen sterrekundigen meer, geen waarnemers van het hemelgewelf, maar twee scholieren, die aan de schooltucht ontsnapt en gelukkig waren om door dichte bosschen te trekken, om in die oneindige vlakte rond te draven en om de versche lucht, welke met allerhande geuren bezwangerd was, met volle teugen in te ademen! Zij lachten, ja zij lachten als eenvoudige stervelingen, en niet als deftige mannen, die gewoonlijk in gezelschap zijn met kometen en andere dwaalsterren. Al mochten zij om de wetenschap niet lachen, dan glimlachten zij toch dikwijls bij de gedachte aan die deftige geleerden, die op deze aarde niet te huis behoorden. Overigens was hierin volstrekt geene boosaardigheid gelegen. Het waren twee uitstekende, openhartige, beminnelijke, getrouwe karakters, geheel het tegenbeeld van hunne chefs, den kolonel Everest en Mathieu Strux, twee stijve, koude menschen. En juist waren deze twee geleerden dikwijls het onderwerp van hunne gesprekken. William Emery leerde hen door zijn vriend Michel Zorn kennen.

»Ja,” zeide Zorn, »ik heb ze gedurende onze reis aan boord van de Augusta goed gadegeslagen, en ongelukkig ben ik gedwongen te bekennen, dat die twee mannen ijverzuchtig op elkander zijn. Al schijnt kolonel Everest onzen tocht aan te voeren, waarde William, zoo is Mathieu Strux toch zijn gelijke. De Russische regeering heeft zijn standpunt juist afgebakend. Onze beide aanvoerders geven elkaar in heerschzucht niets toe. Bovendien, ik herhaal het u, bestaat er tusschen hen die afgunst van geleerden, welke met recht voor de hevigste der jalouzieën gehouden wordt.”

»En deze heeft toch het minste reden van bestaan,” antwoordde William Emery, »want alles bepaalt zich tot het veld van ontdekkingen, en ieder onzer geniet voordeel van het werk van allen. Maar zijn uwe opmerkingen juist, en ik heb reden om te gelooven dat zij het zijn, waarde Zorn, dan is dat een noodlottige omstandigheid voor onze onderneming. Er moet toch een volmaakte overeenstemming heerschen om zulk een moeielijk werk te doen gelukken.”

»Zonder twijfel,” antwoordde Michel Zorn, »en ik vrees maar al te zeer dat deze overeenstemming niet bestaat. Oordeel eens over onze teleurstelling als elk onderdeel van de bewerking, de keuze der basis, de wijze van berekening, het plaatsen der bakens, het nazien der cijfers telkens een nieuwen twist in het leven roept! Bedrieg ik me niet, dan zijn er eene menigte haarkloverijen te voorzien, bij het vergelijken van onze dubbele registers en het opteekenen van onze waarnemingen, die ons in staat hebben gesteld om zelfs een vierhonderd duizendste van een vadem (2/100 millimeter) in rekening te brengen.”

»Ge doet mij ontstellen, mijn vriend,” antwoordde Emery. »Het zou inderdaad treurig zijn als men zich zóóver gewaagd had, en dan nog schipbreuk leed, omdat men bij zulk eene onderneming niet eendrachtig handelde. God verhoede dat uwe vrees bewaarheid worde!”

»Ik wensch het zeer, William,” antwoordde de jonge Russische astronoom, »maar nog eens, bij den overtocht was ik getuige van zekere gesprekken over wetenschappelijke stelsels, die een onverzettelijke stijfhoofdigheid bij den kolonel en zijn tegenstander aanduidden. Ik begreep dat een ellendige ijverzucht er de oorzaak van was.”

»Maar die beide heeren verlaten elkander niet,” merkte Emery op. »Men kan den een niet zonder den ander aantreffen; zij zijn onafscheidelijk, zelfs nog onafscheidelijker dan wij.”

»Ja,” antwoordde Michel Zorn, »den ganschen dag verlaten ze elkaar niet, maar ze wisselen geen tien woorden en bewaken en bespieden elkander. Zoo het den een niet gelukt den ander geheel weg te cijferen, dan beginnen we ons werk onder waarlijk bedroevende omstandigheden.”

»En als het aan u stond,” vroeg William met zekere aarzeling, »onder wien van de beide geleerden zoudt gij dan wenschen......?”

»Waarde William,” antwoordde Zorn met groote openhartigheid, »ik zou van ganscher harte hem als meester erkennen, die zich als zoodanig wist te doen gelden. In deze wetenschappelijke onderneming heb ik geen vooroordeel of nationale eigenliefde. Mathieu Strux en kolonel Everest zijn twee merkwaardige menschen. Zij wegen tegen elkander op. Engeland en Rusland moeten beiden voordeel hebben bij den goeden uitslag van hun arbeid. Het komt er dus weinig op aan of die arbeid door een Engelschman of een Rus wordt beheerd. Denkt ge er zoo ook niet over?”

»Zeker, vriend Zorn,” hernam Emery. »Laten we ons derhalve niet laten afleiden door dwaze vooroordeelen, en wenden we, voor zoover wij kunnen, onze krachten aan tot het algemeene welzijn. Misschien zal het ons mogelijk zijn om die slagen af te wenden, die de beide tegenstanders elkander, figuurlijk gesproken, zullen toebrengen. Bovendien is uw landgenoot, Nikolaas Palander....,”

»Hij,” antwoordde Zorn lachende, »hij zal niets zien, hooren, of begrijpen. Al zou hij voor den keizer van Abyssinië rekenen, ’t is hem hetzelfde als hij maar rekenen kan. Hij is noch Engelschman, noch Rus, noch Chinees! Het is zelfs geen bewoner van dit ondermaansche; het is Nikolaas Palander, daarmee is alles gezegd!”


»De gevraagde vlakte, kolonel.” (Blz. 43.)

»Ditzelfde kan ik van mijn landgenoot John Murray niet zeggen,” antwoordde Emery. »Hij is bovenal Engelschman, maar ’t is ook een hartstochtelijk jager, en hij zou liever het spoor van een giraffe of zelfs van een olifant volgen, dan zich in een twistgesprek over wetenschappelijke methoden mengen. Wij moeten dus slechts op ons zelve rekenen, waarde Zorn, om botsingen tusschen onze aanvoerders te voorkomen. Wij behoeven elkaar niet te verzekeren, dat, wat er ook gebeure, wij altijd openhartig en trouw ééne lijn zullen trekken.”

»Altijd, wat er ook voorvalle!” antwoordde Zorn, zijn’ vriend William de hand toestekende.

Ondertusschen ging de karavaan, door den Boschjesman geleid, naar het zuidwesten. Den 4en Maart des middags bereikte zij den onderrand van die lange begroeide heuvelreeks, welke zij sedert het verlaten van Lattakou volgde. De jager had zich niet bedrogen, hij geleidde de karavaan naar eene vlakte, maar deze was voor de triangulatie nog niet geschikt, omdat het terrein een weinig golfde. Men trok dus nogmaals vooruit. Mokum plaatste zich weêr aan het hoofd, terwijl John Murray, William Emery en Michel Zorn de voorhoede vormden.

Tegen het einde van den dag bereikte de karavaan een van die halten, welke door zwervende herders of boeren bewoond worden, en waar deze wegens de vette weilanden voor eenige maanden hun verblijf opslaan. Kolonel Everest en zijne makkers werden gastvrij ontvangen door een der kolonisten, een Hollander en hoofd van een talrijk huisgezin, die voor zijne bewezen diensten niets tot schadeloosstelling wilde aannemen. Deze boer was een van die moedige, ingetogen en werkzame menschen, wier klein kapitaal verstandig aangewend tot het fokken van koeien, ossen en geiten spoedig tot een groot vermogen aangroeit. Als de weide schraal wordt, zoekt de boer, evenals in ouden tijd de aartsvaders, een nieuwe bron van bestaan, dat is vetter weilanden op, en vestigt zich voor eenigen tijd in voordeeliger streken.

Deze boer wees den kolonel eene uitgestrekte vlakte aan, die op een afstand van vijftien kilometers gevonden werd, en volkomen geschikt moest zijn voor geodesische opmetingen.

Den volgenden dag, 5 Maart, vertrok de karavaan bij het aanbreken van den dag; men trok den geheelen morgen voort; geen enkel voorval zou het eentonige van dezen tocht hebben afgewisseld, als John Murray op 1200 meters afstand geen zonderling dier had neêrgeschoten, dat een koeiensnuit, een langen witten staart, en zeer scherpe horens op den kop had. Het was een gnoe, een wilde stier, die bij zijn val een dof gesteun liet hooren. De Boschjesman was verbaasd, dat hij, niettegenstaande den grooten afstand, het dier zoo juist zag treffen en neêrvallen. Het dier was ongeveer vijf voet hoog en verschafte den kok eene groote hoeveelheid uitmuntend vleesch, zoodat de gnoe’s aan de jagers der karavaan vooral werden aanbevolen. Tegen den middag bereikte men de plaats, die de boer had aangeduid; het was eene in het noorden onbegrensde weide, waarvan de grond overal even vlak was. Men kon zich geen gunstiger terrein voor het meten eener basis denken. Nadat de Boschjesman de streek beschouwd had, naderde hij den kolonel, en zeide: »De gevraagde vlakte, kolonel.”

Avonturen van drie Russen en drie Engelschen, Gevolgd door 'De Blokkadebrekers'

Подняться наверх