Читать книгу Vijf weken in een luchtballon - Jules Verne - Страница 13
IX.
ОглавлениеMen zeilt de Kaap om.—De potsenmaker voorin.—Cursus van wereldbeschrijving door Professor Joe.—Over de richting der ballons.—Over het zoeken der luchtstroomen.—Εὕρηκα.1
De Resolute naderde snel de Kaap de Goede Hoop, het weder bleef voortdurend schoon, hoewel de zee onstuimiger werd.
Den 30sten Maart, zeven-en-twintig dagen na het vertrek van Londen kwam de Tafelberg aan den horizon in het gezicht; de Kaapstad, aan den voet van een amphitheater van heuvels gelegen, werd zichtbaar door een verrekijker, en weldra wierp de Resolute het anker in de haven. Maar de commandant hield er zich slechts op om kolen in te nemen; dit duurde slechts één dag, den volgenden dag richtte zich het schip zuidwaarts om de zuidpunt van Afrika om te stevenen en in het kanaal van Mozambique te komen.
Het was de eerste zeereis niet van Joe; weldra was hij te huis aan boord. Iedereen hield veel van hem om zijne openhartigheid en zijn goed humeur. Een groot gedeelte van den roem van zijn meester viel op hem terug. Men hoorde hem als een godspraak en hij bedroog zich niet meer dan een ander.
Maar terwijl de doctor zijne beschrijvingen voor de officieren voortzette, zetelde Joe in den bak en behandelde de geschiedenis op zijne manier, eene handelwijze die overigens door de grootste geschiedschrijvers van alle tijden gevolgd is.
Er was natuurlijk sprake van de luchtreis. Joe had moeite de tegensprekers van de echtheid der onderneming te overtuigen, maar toen het hem eenmaal gelukt was, kende de verbeelding der matrozen, door het verhaal van Joe opgewekt, niets onmogelijks meer.
De schitterende verteller overtuigde zijne toehoorders dat men na die reis vele andere zoude maken en dat het slechts het begin was van eene reeks bovenmenschelijke ondernemingen.
“Ziet gij, mijne vrienden, als men eens van deze soort van plaatsverandering ondervinding heeft gehad, kan men er niet meer buiten, daarom zullen wij ook bij onze volgende expeditie, in plaats van ter zijde af te wijken, altijd rechtuit gaan, steeds klimmende.”—“Mooi! dus naar de maan,” zeide een hoorder in verbazing.—“Naar de maan!” antwoordde Joe, “neen, dat is te algemeen! iedereen gaat naar de maan. En daar is geen water, en men is verplicht eene ontzettend groote menigte mondbehoeften mede te nemen en zelfs lucht in fleschjes, als men ten minste wil ademhalen.”
“Goed! vindt men er jenever?” zeide een matroos, die een groote minnaar van dezen drank was.—“Ook niet, mijn beste vriend. Neen! geen maan, maar wij zullen op die mooie sterren wandelen, op die bekoorlijke planeten, waarvan mijn meester mij zoo dikwijls heeft gesproken. Wij zullen dus beginnen met Saturnus te bezoeken.”—“Die een ring heeft?” vroeg de kwartiermeester.—“Ja! een huwelijksring. Maar men weet niet wat er van zijn vrouw is geworden.”—“Hoe! gij zoudt zoo hoog stijgen?” zeide een scheepsjongen verbaasd. “Uw meester is dus de duivel?”—“Daar is hij te goed voor.”—“Maar na Saturnus?” vroeg een der ongeduldigste toehoorders.—“Na Saturnus? Welnu, dan zullen wij Jupiter bezoeken; dat is een raar land, waar de dagen slechts 9½ uur duren, hetgeen gemakkelijk is voor de luiaards, en waar de jaren, bij voorbeeld, zoo lang duren als twaalf van onze jaren, hetgeen voordeelig is voor de lieden, die niet meer dan zes maanden te leven hebben. Dit verlengt een weinig hun leven.”—“Twaalf jaren?” vroeg de scheepsjongen.—“Ja, mannetje lief, dus zoudt gij in die landstreek nog zuigen, en die oude daar ginds, die naar de vijftig loopt, zou een jongen zijn van vier en een half jaar.”—“Dat is niet te gelooven!” riep de geheele bak eenstemmig uit.—“Het is toch de zuivere waarheid,” zeide Joe op vasten toon. “Maar als men voortdurend in deze wereld een plantenleven leidt, leert men niets en blijft dom als een bruinvisch. Kom eens op Jupiter en gij zult zien. Men moet daarboven zijn fatsoen houden, want hij heeft wachters die lang niet gemakkelijk zijn.”
Men lachte, maar geloofde slechts ten halve; hij sprak hun ook over Neptunus, waar de zeelieden goed worden ontvangen en van Mars waar de krijgslieden de voornaamste plaats bekleeden. Wat Mercurius betreft, dat is een leelijke wereld, men vindt er niets dan dieven en kooplieden, die zoozeer op elkander gelijken dat het moeielijk is hen te onderscheiden. Eindelijk hing hij hun een bekoorlijk tafereel op van Venus.
“En als wij van dien tocht terugkomen,” zeide de beminnelijke verhaler, “zal men ons decoreeren met het Zuider-kruis, dat daar ginds boven ons schittert.”—“En gij zult het wel verdiend hebben!” zeiden de matrozen.
Aldus gingen de lange avonden in den bak in vroolijke gesprekken voorbij, en gedurende dien tijd gingen de leerzame gesprekken van den doctor hun gang.
Eens sprak men over de richting der ballons, en Ferguson werd verzocht zijn gevoelen daaromtrent te zeggen.
“Ik geloof niet,” zeide hij, “dat men er toe kan geraken om de ballons te sturen. Ik ken alle beproefde of voorgestelde stelsels, niet een is er geslaagd, niet een uitvoerbaar. Gij begrijpt wel, dat ik om deze vraag heb moeten denken, daar zij voor mij van zoo groot belang was, maar ik heb haar niet kunnen oplossen met de middelen der tegenwoordige werktuigkunde. Men zou eene beweging van buitengewone kracht, van eene bijna onmogelijke lichtheid moeten uitvinden. En dan nog zou men geen weerstand kunnen bieden aan eenige belangrijke luchtstroomen! Tot heden heeft men zich liever bezig gehouden met het schuitje te richten dan den ballon, en dit is de fout.”
“Er is echter,” antwoordde men, “eene groote overeenkomst tusschen een luchtballon en een schip, dat men naar willekeur stuurt.”—“Neen,” antwoordde doctor Ferguson, “dat is maar weinig of niets. De lucht is veel minder dicht dan het water, waarin het schip slechts ten halve gedompeld is, terwijl de luchtballon geheel door den dampkring omringd is en onbeweeglijk blijft met betrekking tot de omringende vloeistof.”
“Gij denkt dan dat de wetenschap uitgeput is ten aanzien der luchtballons?”
“Geenszins! Men moet iets anders zoeken, en als men een ballon niet kan sturen, moet men hem ten minste in de gunstige luchtstroomen houden. Naarmate men stijgt worden dezen meer gelijkvormig en zijn zij standvastig in hunne richting; zij worden niet meer gestoord door de bergen en dalen, die de oppervlakte van den aardbol doorploegen, en dat, gij weet het, is de voornaamste oorzaak der veranderingen van den wind. Maar als deze luchtstreken eenmaal bepaald zijn, zal de ballon zich slechts in de stroomen, die hij noodig heeft, behoeven te plaatsen.”
“Maar dan,” zeide de commandant Pennet, “zal men om hen te bereiken steeds moeten rijzen en dalen. Daar zit de wezenlijke moeielijkheid, mijn waarde doctor.”—“En waarom, commandant?”—“Laat ons elkander goed verstaan: het zal slechts eene moeielijkheid en een hinderpaal zijn voor de langdurige reizen, en niet voor enkele uitstapjes in de lucht.”—“En wat is de reden daarvan?”—“Omdat gij slechts stijgt door ballast uit te werpen en daalt door gas te verliezen, dus zullen uw gas en ballast spoedig op zijn.”
“Mijn waarde Pennet, daar zit de kwestie. Daar is de eenige moeielijkheid, die de wetenschap moet trachten te overwinnen. Er is geen spraak van het sturen der ballons, maar van het bewegen van boven naar beneden zonder het gas, dat hunne kracht uitmaakt, te verspillen.”—“Gij hebt gelijk, mijn waarde doctor, maar deze moeielijkheid is nog niet uit den weg geruimd, dit middel is nog niet gevonden.”—“Ik vraag u verschooning, het is gevonden.”—“Door wien?”—“Door mij.”—“Door u?”—“Gij begrijpt wel dat ik zonder dat het doortrekken van Afrika in een luchtballon niet zou hebben gewaagd. Na vier-en-twintig uren zou ik geen gas meer hebben.”—“Maar daarvan hebt gij in Engeland niet gesproken?”—“Neen, ik wilde niet gaarne over de tong van het publiek gaan, dat scheen mij noodeloos. Ik heb in het geheim eenige voorbereidende proeven genomen en ben voldaan geweest, ik had dus niet noodig er meer te doen.”—“Welnu! mijn waarde Ferguson, mag men uw geheim weten?”—“Zie hier, mijne heeren, mijn middel is zeer eenvoudig.”