Читать книгу Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde - Lew Wallace - Страница 17

JOZEF EN MARIA.

Оглавление

Inhoudsopgave

In de westzijde van den muur, die Jeruzalem omringt, is de Bethlehem- of Joppe-poort. De open ruimte, die er heen voert, is een van de merkwaardigste punten bij de stad. Lang voordat David Sion met begeerige oogen aanzag, stond daar een citadel, en bovengenoemde poort was er een overblijfsel van. In Salomo's tijd werd dat plein als markt gebruikt; kooplieden uit Egypte, Tyrus en Sidon boden er hunne waren aan. Bijna 3000 jaren zijn voorbijgegaan, en nog steeds kan men zich daar ter plaatse van het noodige voorzien. Een speld of een pistool, een komkommer of een kameel, een woning of een paard, een dadel of een tolk, de reiziger kan zich aan de Joppe-poort van al deze dingen voorzien. Soms kan het er zoo levendig toegaan, dat men onwillekeurig uitroept: Wat moet die oude markt wel geweest zijn in de dagen van Herodes den Bouwmeester!

Welnu, ons verhaal voert ons juist naar die dagen en naar die markt.

Volgens de Hebreeuwsche tijdrekenkunde viel de ontmoeting van de drie wijzen, die wij in het vorige hoofdstuk beschreven, in den namiddag van den 25sten December, in het 35ste regeeringsjaar van Herodes den Groote, het 4de vóór het begin der Christelijke jaartelling. Daar bij de Joden de dag met zonsopgang begon, was reeds in dat vroege uur alles leven en beweging. Ja, zóó bezet was de markt, dat vele handelaars met hunne uitstallingen een plaats hadden moeten zoeken aan de stadszijde der poort.

Het is intusschen de derde ure van den dag geworden. Velen zijn reeds naar huis gegaan; maar het is of de toevloed van menschen niet vermindert. Onder de nieuw aangekomenen trekt een groep, bestaande uit een man, een vrouw en een ezel, vooral onze aandacht. De man hield het dier bij den toom en leunde op zijn staf. Zijne kleeding was als die der andere Joden en scheen nieuw te zijn. Zijn gelaat was kalm, dat van een vijftigjarige; zijn zwarte baard begon te grijzen. Hij bezag het gewoel rondom hem met den half nieuwsgierigen, half starenden blik van den vreemdeling en provinciaal. Zijne gezellin, op den rug van den ezel in een zadelkussen gezeten, droeg een ruim overkleed van donkere wollen stof, terwijl een witte sluier haar hoofd bedekte. Nu en dan lichtte zij den sluier even op, om te zien wat in hare omgeving voorviel; maar zoo weinig, dat haar gelaat onzichtbaar bleef. Ten langen laatste werd de man aangesproken:

—Zijt gij niet Jozef van Nazareth?

—Dat is mijn naam, luidde het antwoord, en gij? ah—ik zie het al. De vrede Gods zij met u, mijn vriend, Rabbi Samuel!

—En met u. De Rabbi hield op, zag de vrouw even aan en voegde er bij: met u en al de uwen. Dit zeggende drukte hij zijn rechterhand tegen zijn borst en groette de vrouw met een hoofdknik.

Zij had haar sluier een weinig ter zijde geslagen, genoeg om te doen zien, dat zij nog zeer jong was.

—Naar de frischheid uwer kleeding te oordeelen, zeide de Rabbi, zou ik denken, dat gij hier in de stad overnacht hebt.

—Neen, antwoordde Jozef, wij konden gisteren niet verder komen dan Bethanië, en zijn hedenmorgen vroeg vandaar vertrokken.

—Hebt gij een lange reis in 't vooruitzicht? Naar Joppe misschien?

—Wij zijn op weg naar Bethlehem.

Het gelaat van den Rabbi betrok. Begrepen, zeide hij. Gij zijt in Bethlehem geboren en gaat er nu met uwe dochter heen, om u volgens het keizerlijk bevel te laten beschrijven. Hoe zijn de machtigen gevallen!

—Dat is mijne dochter niet, zeide Jozef.

De Rabbi lette niet op die aanmerking, hij vervolgde zijn eigen gedachtengang en zeide: Wat doen de Zeloten in Galilea?

—Ik ben timmerman, en Nazareth is een kleine plaats, antwoordde Jozef voorzichtig. Ik heb geen tijd om deel te nemen aan twistvragen.

—Maar gij zijt een Jood, vermaande de Rabbi, en nog wel uit het geslacht van David. Het kan u onmogelijk behagen andere schatting te betalen dan die, welke volgens onze wet aan Jehova toekomt.

Jozef zweeg.

—Ik zeg niets over het bedrag der schatting, vervolgde zijn vriend. Dat is niet hoog, o neen. Maar dat zij ons schatting opleggen, dat is schande. Zeg eens, is het waar, dat Judas zich voor den Messias uitgeeft? Gij woont te midden van zijne volgelingen.

—Ik heb zijne volgelingen hooren beweren dat hij de Messias is.

Op dit oogenblik sloeg de vrouw haren sluier geheel weg, zoodat de Rabbi haar vol in 't gelaat kon zien. Haar zeldzamen schoonheid en de uitdrukking harer oogen troffen hem.

—Uwe dochter is schoon, zeide hij nauw hoorbaar.

—Zij is mijne dochter niet.

Nu was de nieuwsgierigheid van den Rabbi opgewekt, waarom Jozef vervolgde: Zij is de dochter van Joachim en Anna van Bethlehem, daar gij misschien wel van gehoord hebt, want zij waren zeer gezien.

—Zeker, antwoordde de Rabbi. Dat herinner ik mij best. Zij stamden in rechte lijn van David af. Ik heb hen zelfs goed gekend.

—Beiden zijn overleden, te Nazareth. Joachim was niet rijk; maar hij liet toch een huis met hof na aan zijne twee dochters. Dit is zijn jongste dochter, Maria. Om haar erfdeel te kunnen aanvaarden, moest zij volgens de wet eene harer naaste verwanten huwen. Zij is thans mijne vrouw.

—En gij waart—

—Haar oom.

—O zoo; en daar gij beiden te Bethlehem geboren zijt, moet gij er beiden heen om u te laten inschrijven. De Rabbi vouwde de handen en zag verontwaardigd ten hemel op. Nog leeft de God van Israël! Zijn is de wrake! riep hij. Toen hij dat gezegd had keerde hij zich om en ging heen zonder te groeten.

Een nabijstaande Jood, Jozefs verbazing opmerkende, zeide: Rabbi Samuel is een Zeloot. Judas zelf kan het hem niet verbeteren.

Daar Jozef niet geneigd was een gesprek te beginnen, deed hij alsof hij het niet hoorde, zag den buikriem van den ezel na, en gaf hem nog wat te eten. Zoodra het dier naar behooren gevoederd was, begaf het gezelschap zich weder op weg, en sloeg den weg naar Bethlehem in. Jozef wandelde naast den ezel voort en wees Maria in het voorbijgaan op enkele merkwaardigheden van den weg; maar het scheen alsof hare gedachten elders waren. De zon steeg intusschen hooger aan den hemel en noopte de jonge vrouw haren sluier op te slaan, ten einde wat meer lucht te krijgen. Van deze gelegenheid willen wij gebruik maken om kennis met haar te maken.

Zij was niet ouder dan vijftien jaar. Haar gelaat, een zuiver ovaal, was fijn van kleur, de neus onberispelijk, de kleine mond vol uitdrukking, de oogen diep blauw, waren fraai van vorm. Het weelderige goudblonde haar golfde vrij over hare schouders en reikte tot aan haar zadelkussen. Voeg bij deze uiterlijke bekoorlijkheden een onbeschrijfelijke reinheid en liefelijkheid, en gij hebt het beeld van haar, die ons door de overlevering met de schoonste kleuren wordt geschilderd. Meer dan eens sloeg zij de oogen ten hemel en bewogen zich hare lippen in stil gebed, menigmaal hief zij het oog op en luisterde, alsof een onzichtbare tot haar sprak.

Zoo togen zij over de uitgestrekte vlakte en naderden de hoogte Mar Elias, vanwaar zij Bethlehem konden zien liggen. Hier hielden zij een oogenblik stil om te rusten, en daalden daarna af in de vallei, naar de wel, eenmaal het tooneel der wonderbare daden van Davids sterke mannen. In het dal wemelde het van menschen en dieren, zoodat Jozef reeds begon te vreezen, dat er geen plaats meer voor hen zou te krijgen zijn in de khan, of herberg. Hij zette den ezel tot meerderen spoed aan, en hield zich geen enkelen keer op om wien ook te groeten, totdat hij de voor de poort gelegen herberg bereikt had.

Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde

Подняться наверх