Читать книгу Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde - Lew Wallace - Страница 21

DE GEBOORTE VAN CHRISTUS.

Оглавление

Inhoudsopgave

Ongeveer twee mijlen zuidoostelijk van Bethlehem ligt een vlakte, door een heuvelrij van de stad gescheiden. Beschut tegen de noordenwinden, en begroeid met vijgeboomen, dwergeiken en pijnboschjes, was zij een kostelijke weide voor de kudden van zwervende herders. Aan den uitersten rand stond een overoude schaapskooi van buitengewoon groote afmeting. Bij een lang vergeten schermutseling was het gebouw van zijn dak beroofd en half vernield. De daarbij behoorende omheinde ruimte was echter ongedeerd gebleven, en dat was wel de hoofdszaak voor de herders, die er hunne schapen wilden doen overnachten.

Daags vóór de gebeurtenissen, in het vorige hoofdstuk vermeld, was een zevental herders, die nieuwe weiden voor hunne kudden zochten, naar de vlakte afgedaald, had zich 's avonds bij de schaapskooi gelegerd, een groot vuur bij den ingang ontstoken, hun avondeten bereid, en zich daarna ter ruste gelegd, één uitgezonderd, die de wacht moest houden.

Het was een heerlijke nacht. Geen windje bewoog zich, de atmosfeer was rein en zuiver, er heerschte een geheimzinnige stilte. De wachter stapte vóór den ingang op en neder; hij verlangde naar het uur van middernacht, wanneer hij afgelost zou worden. Eindelijk was zijn taak volbracht, nu was het zijne beurt om te gaan rusten. Hij ging naar het vuur—maar wat was dat? Een lichtglans omscheen hem, zacht en wit als het licht der maan. Hij wachtte een oogenblik, het licht werd sterker; voorwerpen, die hij niet had kunnen onderscheiden, werden op eenmaal zichtbaar, hij zag de gansche vlakte en al wat er op was. Een huivering voer door zijne leden, vreeze beving hem. Hij zag naar de lucht, de sterren waren verdwenen; als door een venster viel een breede straal van licht uit den hemel en werd steeds glansrijker. Hevig ontsteld riep hij zijne makkers: Wordt wakker! Wordt wakker!

De honden sloegen aan, de schapen drongen op elkander in, de herders sprongen overeind en grepen naar de wapens.

—Wat is er? riepen zij. Wat gebeurt daar?

—Wat er is? De hemel staat in vuur! antwoordde de wachter.

Plotseling werd het licht zoo verblindend sterk, dat zij hunne oogen met de handen bedekten en van angst en schrik op de knieën vielen. Daar hoorden zij een stem: Vreest niet; want ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal.—Die stem, zoo zacht en welluidend, stelde hen gerust. Zij hieven het hoofd op en zagen eerbiedig in de richting, vanwaar de stem kwam. En zie, daar stond, door een stralenden lichtschijn omgeven, een engelengedaante, gekleed in een schitterend wit kleed. Boven zijn voorhoofd blonk een ster met zeldzamen glans. Zegenend strekte hij de handen naar hen uit, zijn gelaat was vriendelijk en van hemelsche schoonheid.

Zij hadden dikwijls van de engelverschijningen in vroeger dagen gehoord, en onder elkander daar wel eens over gesproken. Zij twijfelden dan ook niet, maar zeiden in hun hart: De heerlijkheid Gods is tot ons gekomen, en dit is de engel, dien God voormaals tot den profeet bij de rivier Ulai zond.

De engel vervolgde: Want heden is u geboren de Zaligmaker, welke is Christus, de Heer, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijn: gij zult het Kinderke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe.

De hemelbode zweeg. Hij had zijne boodschap overgebracht, toch toefde hij nog, en terwijl de herders eerbiedig wachtten, breidde zich het licht, waarvan de engel het middenpunt uitmaakte, meer en meer uit—en was er met den engel een menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God en zeggende: Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in menschen een welbehagen.

Toen ontplooide de engel zachtkens zijne vleugelen, verhief zich langzaam en statig in de lucht, en verdween weldra uit hunne oogen, het licht met zich voerende; maar nog geruimen tijd klonk het liefelijk engelenlied kun in de ooren.

Toen de herders tot bezinning waren gekomen staarden zij elkander sprakeloos aan, totdat een van allen zeide: Dat was Gabriël, Gods bode bij de menschen.

Niemand antwoordde.

—Christus, de Heer, is geboren, zeide hij dat niet?

—Ja, antwoordde een ander.

—En zeide hij ook niet dat hij geboren is in de stad Davids? dat is dan toch Bethlehem, daar ginds. En dat wij hem zouden vinden in doeken gewonden?

De herder, die het eerst gesproken had, staarde een oogenblik nadenkend in het vuur, en zeide toen op beslisten toon: Er is slechts één plaats in Bethlehem waar kribben zijn, slechts één, en dat is in de spelonk bij de oude herberg. Broeders, laat ons gaan en zien wat er geschied is. De priesters en schriftgeleerden verwachten den Messias reeds geruimen tijd. Nu is hij geboren, en de Heer heeft ons een teeken gegeven, waaraan wij hem kunnen kennen. Laat ons gaan en hem aanbidden.

—Maar de kudden....

—Daar zal de Heer voor zorgen. Laat ons zoo snel mogelijk gaan.

Toen maakten zij zich op en sloegen den weg naar Bethlehem in. De weg voerde achter den berg om door de stad, totdat zij voor de deur der herberg kwamen, waar een man de wacht hield.

—Wat is uw verlangen? vraagde deze.

—Wij hebben van nacht groote dingen gezien en gehoord, antwoordden zij.

—Nu, wij ook hebben groote dingen gezien, maar gehoord hebben wij niets. Wat hebt gij gehoord?

—Breng ons eerst naar de spelonk achter de omtuining, opdat wij zekerheid mogen verkrijgen, dan zullen wij u alles vertellen.

—Noodelooze moeite.

—Neen, de Christus is geboren.

—De Christus! Hoe weet gij dat?

Breng ons bij de spelonk, dan kunt gij het zelf zien.

De wachter lachte spotachtig.—De Christus, zegt gij? En hoe zult gij weten dat hij het is?

—Ons is gezegd, dat hij in dezen nacht geboren is en nu in een kribbe ligt, en er is slechts ééne plaats in Bethlehem, waar kribben zijn.

—De spelonk?

—Ja, breng er ons, opdat wij het met onze oogen mogen zien.

Zij gingen over het voorplein, zonder dat iemand op hen lette, hoewel sommigen het nog druk genoeg hadden over het wondervolle licht. De deur van de spelonk stond open. Er brandde licht en zij traden zonder omslag binnen.

—Vrede zij u! zeide de wachter tot Jozef. Hier zijn eenige lieden, die een jonggeborene zoeken, in doeken gewonden en liggende in een krib.

Jozef ontroerde, en op de kribbe wijzende zeide hij: Daar is het kind.

De herders kwamen behoedzaam nader en beschouwden het slapende kindeke met stille aandacht. Dat is de Christus, zeide een van hen ten laatste.

—De Christus! herhaalden allen, in aanbidding neerknielende.

—Het is de Heer, en zijn lof is boven aarde en hemel verheven, juichte de eerste spreker.

De eenvoudige lieden, in wier hart geen plaats was voor twijfel, kusten den zoom van Maria's gewaad, en gingen heen met vroolijke aangezichten. In de herberg vertelden zij aan ieder, die het hooren wilde, wat hun wedervaren was, en op hunnen terugweg naar de vallei zongen zij het engelenlied: Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in menschen een welbehagen.

Het verhaal deed de rondte, en nog verscheidene dagen lang werd de spelonk bezocht door tal van nieuwsgierigen, van wie sommigen geloofden; maar het grootste gedeelte lachte en spotte.

Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde

Подняться наверх