Читать книгу Oorlogstijd Herinneringen en Indrukken - M. W. F. Treub - Страница 4

INLEIDING.

Оглавление

Inhoudsopgave

Al heeft Europa sedert den aanvang van de twintigste eeuw bijna onafgebroken in het teeken van oorlogsgevaar gestaan, toch werd zelfs nog in het midden van Juli 1914 door niemand vermoed, dat een strijd van zulk een omvang, zulk een hardnekkigheid en zulk een duur over ons werelddeel zou komen, als de werkelijkheid spoedig daarna te zien gaf. Op een gebeurlijkheid van zoo diep wereldschokkende beteekenis was niemand voorbereid; niet alleen niet de regeeringen der kleine staten, doch ook de groote mogendheden niet, die thans aan den krijg deelnemen.

Zeker, in militair opzicht had men overal in meerdere of mindere mate op de oorlogsmogelijkheid gerekend. In sommige landen, Duitschland vooraan, was de voorbereiding zelfs tot een hoog peil opgevoerd; maar zelfs voor Duitschland heeft de oorlogswerkelijkheid de voorstelling, welke men zich van te voren daarvan gemaakt had, ver achter zich gelaten. En voor de andere oorlogvoerenden geldt dit in nog heel wat hoogere mate. Men denke, om slechts één voorbeeld te noemen, aan het verbruik en in verband daarmede aan de productie van munitie. Dat verbruik en die productie hebben afmetingen verkregen, waarvan vóór den oorlog zelfs de vurigste militairist niet had kunnen droomen.

Ongetwijfeld heeft in de afgeloopen jaren vóór den oorlog de één den toestand donkerder ingezien dan de ander. Dit geldt voor regeeringen en regeeringspersonen zoo goed als voor ambtelooze burgers. Maar de slachting, die nu reeds meer dan twee jaren aanhoudt, heeft ieder overvallen; ook dit geldt voor regeeringen en regeeringspersonen zoo goed als voor ambtelooze burgers. Daarop was niemand, daarop was men nergens voorbereid. Natuurlijk waren in verband met de militaire toebereidselen voor een eventueelen oorlog wel maatregelen van financieelen aard overwogen en ten deele getroffen; ook was men zich wel vaag bewust, dat belemmeringen in het internationale verkeer, welke als gevolg van een uit te breken oorlog niet zouden achterwege blijven, de verzorging der bevolking zoodanig zouden kunnen bemoeilijken, dat op uitbreiding der regeeringstaak ter oplossing van zulke moeilijkheden moest worden gerekend. Maar hoe het hiermede eigenlijk zou zijn gesteld, als er eens oorlog zou komen, wist niemand en kon niemand weten; daarvoor waren de omstandigheden, waaronder een mogelijke oorlog gevoerd zou moeten worden, voor elk land, dat er in betrokken zou kunnen worden of dat er den terugslag van zou kunnen ondervinden, te onzeker.

Men besefte wel algemeen, dat een oorlog tusschen Europeesche mogendheden een beroering ook op economisch gebied zou teweegbrengen, waarbij de regeeringen niet zouden kunnen stilzitten. Maar hoe het ingrijpen der regeeringen zou moeten zijn, welke richting het zou moeten nemen en welken omvang het zou moeten krijgen, dit alles was bij voorbaat zelfs niet bij benadering te voorzien, omdat de factoren, waarvan de aard en de mate van dat ingrijpen zouden afhangen, van te voren geheel onzeker waren. De economische voorbereidingen voor den oorlog, voor zoover zij gemaakt waren, zijn dan ook overal, toen de krijg eenmaal losgebroken was, zóó ver ten achter gebleven bij de eischen der werkelijkheid, dat zonder ernstige overdrijving te dien aanzien van alle landen kan worden getuigd, dat zij niet voorbereid waren.

Toen de oorlog op eens in geheel Europa het economisch leven ontwrichtte, hebben de bevolkingen der oorlogvoerende landen met vooraf voor onmogelijk gehouden inschikkelijkheid in het onvermijdelijke berust en zich ongelooflijk spoedig, zoo goed en zoo kwaad als het ging, aan den oorlogstoestand aangepast. In de neutrale staten ging het niet anders, al was daar de inschikkelijkheid niet altijd even groot.

Het onvermijdelijke, dat bij de bevolkingen den geest van onderwerping aan- en berusting in het noodlot aankweekte, scherpte bij de verantwoordelijke bestuurders den geest der doortastendheid. Zoo ontstonden, zonder veel wikken en wegen, bijna steeds zonder voorafgaand plan, allerlei economische regelingen, die meer aan den drang der omstandigheden dan aan het vernuft van den eenen of anderen staatsman, financier of koopman haar ontstaan danken.

Die hohe Fluth ist’s, die das schwere Schiff

Vom Strande hebt....

De toestanden hebben zich in den oorlogstijd ontwikkeld, zonder zich te storen aan hetgeen economisten van de studeercel of uit het practisch leven ervan voorspeld hadden.

Overal heeft men in Augustus 1914 gestaan voor een plotseling te voorschijn getreden grooten onbekende, wiens karakter men als het ware van dag tot dag had te bespieden, wiens eigenaardigheden van dag tot dag bleken te veranderen of verkeerd te zijn ingezien, en wiens gedragingen een ongekend groot gevaar opleverden, als men er niet in slaagde, zich van zijn wezen en zijn doen en laten een zoo goed mogelijk beeld te vormen en naar dat beeld zijn maatregelen van tegenweer tegen den indringer te nemen en door te voeren.

Dit alles geldt natuurlijk voor de groote oorlogvoerende landen in de eerste plaats, maar op kleiner schaal geldt het ook voor de neutraal gebleven staten, met name voor ons land. Men stond voor een toestand die niet was voorzien, die niet had kunnen zijn voorzien en waarin toch, zonder dralen, zoo goed mogelijk voorzien moest worden. Onvoorbereid werd men geplaatst voor ongekende moeilijkheden. Niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, op militair gebied. Daar kon men ten minste zijn eerste maatregelen nemen als vrucht van jarenlange studie en voorbereiding. Op economisch en op financieel terrein stond de groote onbekende plotseling, zonder waarschuwing voor ons, als een dreigend gevaar, dat hoe dan ook bezworen moest worden. Zóó was het elders; zóó was het ook hier.

Hoe daarop in andere landen werd gereageerd, kunnen anderen beter beoordeelen dan ik, die gedurende den tijd, waarover ik mijn herinneringen en indrukken opschrijf, evenals alle leden der Regeering, als het ware binnen onze grenzen gevangen zat. Ik bepaal mij dus tot ons eigen land. De zoo onverwachts over het land gekomen oorlogstoestand, met het vooral in de eerste weken voortdurend dreigende gevaar van in de worsteling der volken van Europa te worden meegesleurd, werkte op de groote menigte zooals een plotseling opkomende vrees voor dreigend brandgevaar pleegt te werken op het publiek in een schouwburg- of concertzaal. Er ontstond een paniek, die zich op verschillende wijze uitte. Het sterkste bewijs dat de bevolking op een reusachtige worsteling als daar plotseling ging beginnen, nog minder voorbereid was dan de Regeering. Men had in de laatste jaren al zoo dikwijls gelezen van dreigende conflicten van ernstigen aard tusschen de groote mogendheden, die telkens vóór het tot een uitbarsting kwam, langs diplomatieken weg waren bijgelegd. Zóó zou het ook nu wel gaan. Wèl begreep ieder, dat na den moord op den aartshertog van Oostenrijk en zijn gemalin en na de uiterst kras gestelde nota, welke daarop door Oostenrijk-Hongarije tot Servië werd gericht, een oorlog tusschen die beide landen niet kon uitblijven. Maar voor de groote menigte was en bleef het gevaar, dat daarin voor den algemeenen vrede in Europa schuilde, een gesloten boek. En onder hen die meer inzicht in de onderlinge betrekkingen der groote mogendheden hadden, bleef tot het laatste oogenblik de hoop bestaan, dat het ook nu, evenals bij den Balkanoorlog, gelukken zou, den strijd te localiseeren.

Ik herinner mij nog levendig een gesprek, dat ik, slechts enkele dagen vóór het uitbreken van den oorlog, had met een oud-minister, die veel van de wereld gezien heeft, die behoort tot onze flinkste staatslieden, dien niemand een overdreven optimist zal noemen en wiens doorzicht wordt erkend ook door zijne politieke tegenstanders. Pratende over den onzekeren toestand en het oorlogsgevaar, vrijwel het eenige onderwerp van gesprek uit die dagen, beweerde die staatsman met groote stelligheid, dat hij de verschillende berichten goed had nagegaan en daaruit de conclusie had getrokken, dat het met den dreigenden oorlog wel zou losloopen. Servië zou een afstraffing krijgen van Oostenrijk-Hongarije, die niet malsch zou wezen, maar de overige mogendheden, Rusland incluis, zouden erkennen, dat zij verdiend was. De verdere verwikkelingen zouden in de kabinetten der diplomatieke vertegenwoordigers en der regeeringen, in wier opdracht deze hadden te handelen, worden afgedaan. En ik herinner mij ook, dat ik, hoewel die beschouwing mij wat optimistisch toescheen, toch niet met een gelijke stelligheid een donkerder getinte meening daartegenover durfde stellen. Toch zou zulk eene somberder beoordeeling van den toestand, als zij door mij bij die gelegenheid was geuit, door de feiten binnen slechts enkele dagen zijn bevestigd.

Deze herinnering wordt door mij niet naar voren gehaald omdat het gesprek op zich zelf zoo bijzonder belangwekkend was. Herhaaldelijk zal in die dagen door den één zijn gesproken in den geest van den bedoelden bewindsman en door een ander een meer pessimistische meening daartegen zijn overgesteld. Ik doe er alleen hierom licht op vallen, omdat het een gesprek gold tusschen een lid van een vorige en een lid van de aan het bewind zijnde Regeering, dus tusschen twee personen die—indien de gebeurtenissen elkander niet met zulk een schrikwekkende snelheid hadden opgevolgd—beter in staat zouden zijn geweest, zich een eenigszins op feiten gegrond oordeel te vormen, dan het gros van het belangstellend publiek.

De lucht was in Juli 1914 zeker al lang niet helder meer, maar toch trof het uitbreken van den Europeeschen oorlog als een donderslag. Dat de moord in Serajewo, welk een sensatie die gebeurtenis ook in geheel de wereld moge hebben veroorzaakt, leiden zou tot een reuzenkrijg, waarin alle groote mogendheden van Europa zouden worden betrokken, heeft wel niemand aanstonds vermoed. En toen zóó plotseling het ongedachte, zoo niet onmogelijk geachte, werkelijkheid was geworden, scheen alles uit zijn voegen geslagen.

Land- en tuinbouwers wisten niet wat er van den afzet van hun producten worden zou; dit was in die mate het geval dat warmoezeniers hun tomatenstruiken uitrukten en op den mesthoop wierpen en kleine boertjes hun kippen en varkens tegen elken prijs van de hand deden. Handelaars vreesden aan hun wisselverbintenissen niet te kunnen voldoen en riepen om strijd met een aantal kleine neringdoenden om een moratorium als redmiddel uit den nood. Huismoeders zagen in haar verbeelding de dagen vóór zich, waarop zij voor hare gezinnen niet de noodige etenswaar zouden kunnen bekomen en bestormden de kruidenierswinkels. Huisvaders met eenig vermogen vroegen hun saldi op bij de bankiers, in wie zij tot dusver een onbeperkt vertrouwen hadden gehad, en zochten hun heil in het bijeenschrapen en wegbergen van zooveel mogelijk klinkende munt. Kleine spaarders bestormden de spaarbanken.

Zóó zag het er in grove trekken in die gedenkwaardige laatste dagen van Juli en eerste weken van Augustus 1914 uit. Ieder trachtte uit den maalstroom, dien hij zag aankomen, te redden wat te redden viel en zeer velen raakten daarbij hun hoofd kwijt. Het hielp niet daarover te toornen of den staf te breken; daarmede was de toestand niet te redden. Maar evenmin mocht men de paniek ongestoord laten voortwoekeren. Het bloote feit dat velen onder den indruk van den schok, die gansch Europa deed trillen, zoo geheel anders handelden dan onder normale omstandigheden, riep toestanden in het leven, die gestuit moesten worden. Stilzitten ware van de zijde dergenen, die de verantwoordelijkheid droegen en de zorg hadden voor het algemeen belang,—hetgeen toen wilde zeggen: voor den zooveel mogelijk geregelden voortgang van het maatschappelijk leven,—onduldbaar kortzichtig zoo niet misdadig geweest.

Of men het wilde of niet; of men het theoretisch juist achtte of niet; of het met algemeene staatkundige denkbeelden van de regeeringspersonen strookte of niet,—dit alles deed niet ter zake. Waar de bevolking zich onmondig gedroeg, moest de staat plotseling voogdijstaat zijn. De omstandigheden waren machtiger dan het individueele denken en willen der regeeringspersonen, machtiger dan hun theoretische inzichten, machtiger dan hun staatkundige beginselen. Om rust en orde te herstellen en vertrouwen te geven, moest worden ingegrepen. En er werd ingegrepen.

Opmerkelijk was het, hoe het publiek in zijn toestand van opgewondenheid en van vrees voor hetgeen over het land zou kunnen beschoren worden, op het ingrijpen der Regeering reageerde. Terwijl in normale tijden bijna elke inmenging van overheidswege in het economisch leven tegenzin, zoo geen weerstand wekt in breede kringen der bevolking, werd nu de regeeringsinmenging algemeen als een weldaad begroet. Er was haast nog meer kracht noodig om tegenstand te bieden aan den aandrang tot verder ingrijpen dan strikt noodzakelijk en derhalve passend en toelaatbaar was, dan voor het voorbereiden, doorvoeren en in toepassing brengen van de maatregelen, welke genomen moesten worden. Personen en lichamen, die in normale omstandigheden de overtuiging hadden gekoesterd en zeker herhaaldelijk ten beste hadden gegeven, dat de staat zich met handel en bedrijf niet heeft af te geven en op dit gebied verknoeit, al wat hij aanraakt, kwamen als om strijd vragen, dat toch zou worden ingegrepen en bezwoeren de Regeering, dat er allerlei onheilen waren te duchten, als zij met haar maatregelen niet verder ging, dan zij deed. Die aandrang kwam niet alleen van den kleinen man en van den middenstander. Kamers van Koophandel, groothandelaars en grootindustrieelen sloten zich daarbij aan. In de kabinetten van verschillende ministers, met name in die van den tijdelijken voorzitter van den Ministerraad en van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, zijn in Augustus 1914 personen om regeeringsinmenging komen vragen, die het van zichzelven vroeger onmogelijk zouden hebben geacht, dat zij ooit zulk een stap zouden doen, en zijn gesprekken gevoerd, die in normale tijden hen, die ze voerden, de haren zouden hebben doen te berge rijzen.

Maar gelukkig waren er onder de mannen uit de zakenwereld ook personen, die het hoofd koel wisten te houden, en die door hun raad en bijstand de Regeering in die moeilijke dagen krachtig hebben gesteund en aan het land onschatbare diensten hebben bewezen. Heeft het destijds de overheid aan den eenen kant niet ontbroken aan zenuwachtige adviezen van overspannen gemoederen; aan den anderen kant heeft zij het groote voorrecht gehad, te kunnen steunen op ervaren lieden uit de financieele wereld, zoowel als uit de kringen van den groothandel en het grootbedrijf, wier voorlichting en medewerking voor haar van onschatbare beteekenis was. Daarnaast hebben de leiders van de verschillende schakeeringen in de arbeidersbeweging zich beijverd verstoringen van rust en orde te verhoeden en hebben deze vertrouwensmannen van de arbeidersbevolking bij de maatregelen, welke meer in het bijzonder de arbeidende klasse raakten, de Regeering krachtig bijgestaan.

Dank zij dien veelzijdigen steun en die veelzijdige medewerking is het mogelijk geweest, het economisch leven aan den gang te houden en vrij spoedig in niet al te abnormale banen terug te leiden; dank zij dien steun en die medewerking zijn geweldige en gevaarlijke schokken vermeden. Onder den overstelpenden drang der omstandigheden heeft zich in de eerste weken van den oorlogstoestand ook de hoogere eenheid van het volk geopenbaard; met eerbied en erkentelijkheid denkt men er aan terug.

In de spoedvergadering van de Tweede Kamer, welke op 3 Augustus 1914 werd gehouden, kwam die eenheid treffend tot uiting. Niemand van hen, die het voorrecht gehad hebben, die historische bijeenkomst bij te wonen, zal haar ooit vergeten. Er heerschte een plechtige ernst, welke door ieder werd gevoeld en dien niemand kan beschrijven. Partijschap was vergeten. Van de rechterzijde kwam bij monde van den heer de Savornin Lohman het woord: „Laat ons bedenken, dat alles wat naar partijdigheid zweemt thans ter zijde moet worden gesteld. In ons leger dienen niet partijen maar Nederlanders.

„Laat ons ons scharen om den troon, indachtig dat H. M. de Koningin persoonlijk gezworen heeft de onafhankelijkheid van het grondgebied des Rijks met al haar vermogen te zullen verdedigen en bewaren en dat in Haar mond deze eed geen ijdele klanken zijn geweest.”

Voor de sociaaldemocraten sprak de heer Troelstra. In verband met de pas voltrokken mobilisatie vermaande hij zijne partijgenooten: „Indien er eenige Regeering in Europa is, die onschuldig is aan de verschrikkelijke misdaad, die thans over Europa is losgelaten, dan is het—wij mogen het met trots zeggen—wel de Regeering van ons land.

„Om deze reden mogen mijn geestverwanten, die met mij het militairisme afkeuren, dit bedenken: zij hebben hun afkeuring te richten tegen het stelsel, dat wij bestrijden; zij hebben hun afkeuring niet te richten tegen deze Regeering. Zij hebben hun plicht te doen als Nederlanders voor het groote doel, waarvoor zij zijn opgeroepen.”

Daarop volgde de heer Bos, sprekende namens de geheele vrijzinnige linkerzijde, met een korte en gevoelvolle rede, welke hij aldus sloot: „Wij vertrouwen, dat met een koel hoofd, rustig te midden van den storm der tijden, Regeering en volk zich zullen handhaven: door eendracht sterk.”

Ieder was onder den indruk. Het meest nog, toen de heer Cort van der Linden, die het geheim bezit in plechtige oogenblikken de juiste snaar te treffen, aan het slot van zijn korte toespraak, gehouden terstond na het ernstige openingswoord van den voorzitter, met kalme waardigheid verklaarde: „Wij zijn gereed en besloten onze onzijdigheid en, moet het, ons volksbestaan te handhaven met al onze krachten. Ons voegend naar Gods wil wachten wij vastberaden en koelbloedig af, wat de toekomst brengt.

„De Regeering rekent op de trouwe medewerking der Staten-Generaal. Zij heeft het vaste vertrouwen dat deze, zich verheffend boven alles wat in gewone omstandigheden verdeelt, bezield is met de gedachte aan de eenheid en het behoud van ons dierbaar vaderland.”

Op dat beroep op de algemeene vaderlandsliefde volgde een oogenblik van haast hoorbare stilte....

...... und jedem Einzelnen

Wächst das Gemüth im grossen Strom der Menge.

Oorlogstijd Herinneringen en Indrukken

Подняться наверх