Читать книгу Oorlogstijd Herinneringen en Indrukken - M. W. F. Treub - Страница 9

§ 4. Gevaarlijke bakerpraatjes.

Оглавление

Inhoudsopgave

Tot slot van dit hoofdstuk vermeld ik nog een tweetal bakerpraatjes, waarvan vooral het eerste aan het land veel kwaad heeft gedaan en aan de Regeering veel last en onaangenaamheid bezorgd heeft.

Toen het Duitsche leger, om snel in Noord-Frankrijk te komen, de neutraliteit van België schond en zich een weg baande door het land van onze Zuidelijke naburen, dook al heel spoedig het gerucht op, dat Nederland zou hebben toegelaten, dat bij dien opmarsch Duitsche troepen ook over Nederlandsch grondgebied trokken. Vooral in Frankrijk werd dit verhaal als waarheid aanvaard en werd het ondanks officieele tegenspraak met hardnekkigheid staande gehouden. In de „Illustration” verscheen zelfs een kaartje, aanduidende hoe het Duitsche leger door België was getrokken; de richtingen werden daarop door pijltjes aangegeven; een dier pijltjes wees den weg van Duitschland naar België over het zuidelijk deel van Nederlandsch Limburg. Hoewel hier bij de Regeering genoegzaam bekend was, dat het heele verhaal uit de lucht was gegrepen en dat de Duitsche legeraanvoerders niet slechts bevel hadden ontvangen de Nederlandsche grens zorgvuldig te ontzien, maar dat bevel ook met de grootste nauwgezetheid hadden opgevolgd, wierp het praatje een zóó valsch en te gelijk zóó gevaarlijk licht op ons land en zijne Regeering, dat het noodig was de onjuistheid daarvan zóó voldongen vast te stellen, dat het niet alleen hier te lande maar ook bij de geallieerden zou worden erkend voor wat het was: een kwaadaardig kletspraatje. Er had daartoe een speciaal onderzoek door de militaire overheid plaats, waaromtrent uitvoerige mededeelingen zijn opgenomen in het Oranjeboek, dat in October 1915 door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken werd uitgegeven. Zooals van te voren vaststond bij ieder, die op de hoogte was van de werkelijke toedracht, bewees dat onderzoek op een wijze, die zelfs voor den meest kwaaddenkende overtuigend zijn moest, dat de Nederlandsche grens door het Duitsche leger op geen enkel punt was geschonden.

Ter rechtvaardiging van het ontstaan en van de verspreiding van het praatje, als zou Nederland handlangersdiensten aan het Duitsche leger hebben bewezen, valt dan ook niets hoegenaamd aan te voeren; het kan integendeel niet genoeg worden betreurd en gelaakt, dat zulk een sprookje zonder eenigen grond ontstaan en verspreid worden kon en dat zij die zich daaraan schuldig maakten, niet beseften, welke ernstige gevolgen het wekken van een valschen schijn bij een der oorlogvoerende partijen omtrent Nederlands houding ten aanzien van den vijand, voor ons land had kunnen hebben en welk een verantwoordelijkheid zij door hun grondelooze en grenzelooze kwaaddenkendheid en lichtgeloovigheid tegenover Nederland op zich namen. Voor zoover er onder onze eigen landgenooten zijn, die aan de verspreiding van het gerucht mede schuld hebben, is hun bedrijf in zoo hooge mate ergerlijk, dat er geen woorden voor zijn te vinden om het naar waarde te brandmerken.

Voor buitenlanders kon althans nog ter verontschuldiging dienen, dat de Duitsche heerbaan op enkele punten, zooals bij Vaals en bij Kerkrade, zóó rakelings langs de Nederlandsche grens loopt, dat men van Nederlandsch grondgebied uit aan militairen, die op dien weg voorbijtrekken de hand kan reiken; dat het nieuwe grijze uniform onzer infanteristen zooveel gelijkenis vertoont met het Duitsche uniform voor dit wapen, dat vergissing omtrent de nationaliteit van een voorbijtrekkenden troep voor een buitenlander mogelijk is en, last not least, dat men in de oorlogvoerende landen, vooral in het begin van den oorlog, begrijpelijkerwijze, te gelijk zóó zenuwachtig en zóó wantrouwend was, dat elk praatje omtrent heulen met den tegenstander, zoodra het omtrent een neutralen staat eenmaal was gelanceerd, er een bij uitstek gunstigen voedings- en verspreidingsbodem vond. Voor Nederlanders die de verspreiding van het even valsche als gevaarlijke en kwaadaardige gerucht mede op hun geweten hebben, is niet de minste verontschuldiging aan te voeren.

Zelfs nadat zonneklaar en onomstootelijk was vastgesteld, dat van schending van de Nederlandsche grens door het Duitsche leger op geen enkel punt en op geen enkel oogenblik sprake is geweest, heeft het praatje niet opgehouden aan Nederland schade te doen. De buitenlandsche regeeringen hebben het ten slotte wel op de juiste waarde, dat wil hier zeggen: onwaarde, geschat en verdere verspreiding ervan, naar vermogen, tegengegaan. Maar daarmede was het kwaad niet gestuit. Zulke praatjes blijven nawerken onder allerlei kringen van de bevolking, en daarbij geldt helaas niet dat de waarheid de leugen wel achterhaalt. Wanneer Nederland en zijne Regeering bij het Fransche volk sympathie hebben verspeeld en zelfs bij maar al te velen onzer Gallische broeders in een kwaad blaadje zijn gekomen, heeft het valsche gerucht omtrent het oogluikend toelaten van schending onzer grenzen door Duitsche troepen daartoe meer dan iets anders bijgedragen. De franschgezinden onder de Nederlanders die aan de verspreiding daarvan mede schuld hebben, hebben eer van hun werk; zij hebben meer bijgedragen tot het kweeken van verwijdering tusschen Franschen en Nederlanders dan alle pro-duitsche propagandisten bij elkaar.

Van hetzelfde allooi, maar gelukkig van veel minder practische beteekenis, was het later uitgebroed sprookje, dat er een geheim verdrag tusschen Nederland en Duitschland in verband met den oorlog zou zijn gesloten. Dit verhaal is op zich zelf niet minder kwaadaardig en niet minder gevaarlijk; men kan voor niemand eenige verontschuldiging vinden, die aan het ontstaan of de verspreiding ervan heeft meegedaan. Hoewel het zijn ronde begon op een oogenblik toen de gemoederen reeds wat waren gekalmeerd en niet meer zoo ontvankelijk waren voor elk sensatiebericht, hoe onwaar en hoe onwaarschijnlijk het ook zijn mocht, heeft het toch nog zooveel stof opgeworpen, dat het de eer kreeg in de vergaderingen van de beide Kamers der Staten-Generaal te worden besproken. Het kón daar met de meeste beslistheid van regeeringswege worden tegengesproken en het werd met de meeste beslistheid tegengesproken; het eerst in een interruptie van den heer Cort van der Linden, zoodra er in de Kamer van werd gerept.

Zooals ik reeds opmerkte, is het in zijn gevolgen minder ernstig geweest dan dat van de beweerde toelating van schending onzer grenzen door Duitsche troepen; maar dat zij, die aan het ontstaan en de verspreiding van de verdrag-legende schuldig zijn, daarmede minder kwaad brouwden dan met het andere sprookje werd gesticht, kan men niet eens te hunner verontschuldiging aanvoeren. Het is te danken aan omstandigheden onafhankelijk van hun wil. Ware het ontstaan op een oogenblik van even groote algemeene opgewondenheid, als in Augustus 1914 heerschte, of ware het door de Fransche pers even gretig opgenomen en verspreid als zijn leugenbroeder uit die dagen, dan zou het in zijn uitwerking aan dezen niets hebben toegegeven. De duim waaruit het is gezogen, verdiende ten overstaan van Neerlands volk te worden verbrijzeld.

Oorlogstijd Herinneringen en Indrukken

Подняться наверх