Читать книгу De Ridderromantiek der Franse en Duitse Middeleeuwen - Vald. Vedel - Страница 6

III.

Оглавление

Inhoudsopgave

WERELDLIKE KULTUUR.

Naast de kristelik-sentimentele beweging was er ook een soort wereldlike, humane kultuur die zich in de 11de eeuw aan de horizon begon te vertonen en die niet zonder opvoedende kracht zou blijken. Het werd al meer en meer duidelik, dat er ook buiten het Kristendom een beschavingswereld te vinden was,—een beschaving van de manieren en zeden, intellektueel zowel als aesteties—waar men zijn deel van krijgen moest op poene van een barbaar te blijven. Geesteliken, die als kleine jongens in de Latijnsche school het Latijn ingestampt was geworden door middel van de klassieke schrijvers, konden midden in een scholastiese discussie op eens een paar citaten uit Virgilius in de mond krijgen, die hen plotseling vreemde rijken van schoonheid deed vermoeden, en in uitverkoren kringen dier klerken begon men zich in die antieke literatuur in te leven en zich te laten doortrekken van, al was het een zwakke dosis, aesteties humanisme. En ridders die in Spanje geweest waren en daar gastvrijheid genoten hadden bij de ongelovige muzelmannen, of kooplieden die in Byzantium vertoefd hadden en een klein idee gekregen hadden van wat de beschaving daar betekende, die kwamen naar huis en vonden het leven lelik en vulgair, de zeden plomp en naief, zelfs in de kastelen van de machtigste baronnen. In de bovenste lagen der bevolking ontwaakten er toen vage voorstellingen van een hogere, zuiver wereldlike kultuur—een kultuur, zelfs ongelovig en heidens—en jeugdige verlangens om daar in door te dringen.

De antieke kultuur was ook nooit in de middeleeuwen geheel afgestorven; hoe beter men kijkt, des te duideliker ziet men dat de samenhang ongebroken is, zelfs in de donkerste eeuwen. Als taal der kerk was het Latijn immers de basis van alle geestesleven der klerken. Het was het hoofdvak op school, de taal van de godsdienst, in 't Latijn werd de bijbel gelezen en alle kerkvaders, in 't Latijn disputeerden alle scholastici en werden alle kronieken en traktaten geschreven. En voor het onderwijs werden de heidense klassieken gebruikt, in elk geval in proza-uittreksels en bloemlezingen uit de laatste perioden der oudheid; in de kloosters werden de oude manuscripten bewaard en afgeschreven, en al waren er ook strenge richtingen in de kerk die de lektuur van al die heidense onzin verboden, er zaten toch overal monniken in hun scriptoria en bisschoppen in de biblioteken der kathedralen die hun otium wijdden aan de studie van Virgilius of Lucanus, Seneca of Cicero. Had niet Augustinus zelf de kinderen de lektuur van Virgilius aangeraden „opdat deze grote, beroemde en uitstekende dichter niet zo licht uit hun herinnering zal verdwijnen?” En waren de geschriften der kerkvaders niet gespekt met citaten uit deze heidenen? Ze konden b.v. niet van de goede rover vertellen die van het kruis naar Kristus op ziet of het vers van Virgilius liep hen in de pen over de gevangen Cassandra, die haar blik omhoog hief: „de blik alleen, de magere handen bonden de boeien.”

Zo volkomen was feitelik de kristelike leer der kerkvaders en daarmede die van de gehele middeleeuwen—b.v. die van de moraal der mensenliefde—van het materiaal der antieken doortrokken, dat, wanneer de klerken in 't geheim de geschriften der heidenen inkeken, ze elk ogenblik weer de waarheid zouden ondervinden van de woorden der kerkvaders dat het niet alleen de Joodse profeten geweest waren, maar ook veel geesten van het heidendom, die het licht van het Evangelie reeds te voren hadden zien gloren. Wanneer b.v. Cicero sprak van de „caritas generis humani” en de plicht in 't algemeen om zijn medemensen te helpen. Wanneer Lucanus voorspelde dat de volkeren eens hunne wapenen weg zouden werpen en elkander liefhebben. Of wanneer Seneca ontwikkelde hoe wij allen ledematen van een lichaam zijn. En was het geschrift van Ambrosius over de plichten niet slechts een bewerking met een licht kristelik kleurtje van „De Officiis” van Cicero—evenals men in het begin van de 12de eeuw de Engelse abt Aelred van Riedval de „Lelius” van Cicero ten grond kon leggen aan zijn dialogen over „de geestelike vriendschap”?

Overigens trekt die zelfde abt tegen zijn tijdgenoten onder de geestelikheid te velde, die tegelijk met de Evangeliën de Bucolica studeren, Horatius tegelijk met de Profeten en Tullius met Paulus. En in de 11de en 12de eeuw had de sterke bloei der scholen—vooral in West- en Zuid-Frankrijk zowel als Noord-Italië—ook daar vruchten gezet die de ernstige kristenen wel moesten ergeren. Eén dier vruchten was de vrije gedachte die overal, in Noord als in Zuid, tegen het juk van de kerkelike autoriteit opstond, in de ketterijen van een Berengarius van Tours, in de vrije opvattingen der ketters, in Roscelin en Abélard en de ontluikende Parijse scholastiek. Van groter en direkter belang voor het literaire leven waren toch voorlopig de geestelike kringen die hier en daar opkwamen waar men zich niet afgaf met dogmatiese ketterijen, maar con amore zich aan de profane studie der oudheid overgaf, en zo goed als 't kon, zich door de geest der oudheid liet doortrekken en ontwikkelen. Het was vooral in de West-Franse provinciën in Touraine, Anjou en Maine, dat de scholen bloeiden en dat de filosofiese vrije denkers en de aestetiese humanisten onder de geestelikheid opkwamen.

Daar was Hildebert van Lavardin die eerst een school had te Le Mans, die daar later bisschop werd en als aartsbisschop van Tours stierf. Hij nam sterk deel aan de kerk-politiek van zijn tijd en hield zijn bisdom vrij van de ketterse beweging, maar zoals men hem in zijn talrijke gedichten, redevoeringen en brieven leert kennen, is hij toch eigelik een leerling der oudheid. In zijn preken mengt hij voortdurend beelden en uitdrukkingen van de klassieke dichters onder de bijbelse. In de brieven die hij aan zijn biechtelingen schrijft, haalt hij dikwels zijn raad en zijn troostgronden uit de filosofiese epistels van Seneca zonder van kristelike argumenten gebruik te maken. Een massa wereldlike briefjes vertonen elegante beleefdheidjes in de vorm van de antieke brievenstijl. In hopen kleine latijnse gedichtjes proberen de poëten het met alle mogelike antieke genres: gedichten in antitese-rijke taal, gewijd aan Koningin Matilde van Engeland, grafverzen ter ere van een gravin van Maine, verzen vol komplimentjes aan de literair-ontwikkelde gravin Adèle van Blois, epigrammen en schuine erotiese versjes. Door Ovidius geïnspireerd, dicht onze prelaat een klacht van Apollo over de dood van Hyacinthus, pompeus bezingt hij de grootheid van het antieke Rome en houdt volkomen onkristelike beschouwingen over het Rad der Fortuin. Maar daar midden tussen in weer legenden en verzen, epigrammen over kristelike dogmata, of een gedicht, vol woordspelingen over de drieënigheid.—Wanneer zijn vorstelike of altans adellike biechtelingen aanvechtingen krijgen om zich in 't klooster te begeven of op een pelgrimage uit te trekken, verklaart de humanistiese bisschop dat men alle overdrijvingen en opzienbarende boetedoeningen moet vermijden en dat een graaf van Anjou werkelik gewichtiger plichten heeft dan als een pelgrim de wereld rond te trekken. En wanneer zijn vorstelike vriendin, de gravin van Blois op oudere leeftijd zich absoluut in het klooster wil begeven, weet hij haar in elk geval in de moederschoot der Kerk over te leveren met het meest elegante-hoffelike gedicht.

Een andere korrespondent van die gravin Adèle was de abt Baudri de Bourgueil. Van zijn hand heeft men kleine epigrammen om onder een portret te zetten of in een exemplaar van Ovidius, gelegenheidsgedichten op een roos of een gebroken grift, groeten op rijm en uitnodigingen of antwoorden daarop. Met een zekere Jonkvrouw Agnes en een non Emma voert die abt een correspondentie in verzen, hij onderwerpt zijn gedichten aan hun oordeel, en bromt op een vriendin van hun beiden, omdat zij niet aan die poëtiese oefeningen mede wil doen. In een lang gedicht aan die gravin Adèle schildert hij haar woning, zoals hij zich die in zijn fantasie voorstelt en beschrijft o.a. de wandtapijten met voorstellingen uit de Griekse mythologie en de Romeinse historie. In Latijnse hexameters schrijft Paris minnebrieven aan Helena en richt Florus brieven van troost tot Ovidius in diens ballingschap.

Zulke beaux-esprits heeft de geestelikheid omstreeks 1100 zeker niet weinige geteld en tussen het bisdom of een rijke abdij en het grafelike hof in de buurt, heeft zich ongetwijfeld zeer dikwels een druk verkeer ontwikkeld. De adellike dames stonden meestal zeer hoog in beschaving en hadden veel meer geestelike belangen dan de ruwe baronnen, en korrespondeerden druk met hun biechtvaders of met voorname nonnen in de buurt. In dergelijke kringen trachtte men religieuse stichting met literaire kultuur te verenigen. Men las de klassieken met elkander, schreef brieven in den trant van Cicero, en legde zich op een wereldse konversatietoon toe. De nonnen in het klooster Ronceras te Angers schrijven nu en dan de zaakpapieren van het klooster in verzen en een hunner kontrakten van overdracht begint aldus: „Kadmus, de wijze koning van Thebe voerde volgens het bericht van Isidorus het gebruik van het alfabet in Griekenland in, daar hij voorzag hoe noodzakelik dat in vele gevallen zijn zou.” Bij sommige gelegenheden heeft men in die literaire abdijen eigengemaakte komedies opgevoerd in de trant van Terentius en Plautus, soms met een kristelik morele tendens, gelijk die welke een voorname Saksiese non, Hroswitha in het klooster te Gandersheim schreef, soms zeer wereldse Amphitryon-intriges en verleidingsgeschiedenissen, gelijk die welke aan een der klerken van Blois worden toegeschreven. In een klooster zette men de minnedichten van Horatius op muziek, later werd die melodie gebruikt voor een kerkelike hymne.

Een zekere mate van schertsende lichtvaardigheid en sentimentele liefde-uitingen ontwikkelden zich natuurlik dikwels bij de vrije omgang der twee geslachten onder de mantel der religie. Het is algemeen bekend hoe het Abélard en Heloïse ging. Abélard was de leraar en vogue bij de Kathedraalschool van de Notre Dame te Parijs, van hoge geboorte, schoon en elegant, met een innemende stem, literair ontwikkeld en muzikaal. Plato en Boethius, Virgilius en Lucanus lagen even vaak op zijn lippen als de woorden van de Schrift en zijn minnezangen vlogen op lichte populaire melodieën over het gehele „quartier Latin” te Parijs. Die waren op Heloïse gemaakt die bij haar oom woonde, een kanunnik bij wie meester Abélard in de kost gekomen was, o.a. op voorwaarde dat hij diens nichtje dageliks zou onderwijzen. Hun verstandhouding leidde tot de treurige resultaten die men kent, maar van uit hun respektieve kloosters bleven zij regelmatig met elkaar korresponderen;—brieven in een pedant Latijn geschreven, half moraliserend, half retories-hartstochtelik, met citaten uit Seneca en Paulus, Salomon en de „ars amandi” door elkaar, en met aangrijpende hartekreten te midden van opgeschroefde onnatuur... Ook uit Beieren kent men uit de 11de en 12de eeuw Latijnse brieven tussen geesteliken en nonnen of geleerde vrouwen gewisseld, met sierlijke hofmakerijen en zoetsappige sentimentaliteit, in geestelike bloementaal geschreven en met citaten uit Ovidius, maar die langzamerhand van geestelike vriendschap eens biechtvaders overglijden in de plompe eis van de man dat de vrouw „haar vertrouwen in daden zal tonen”,—waar de vrouw met duidelike woorden voor bedankt.

Dat hele zalvend zoete sentimentaliseren tussen mannen en vrouwen, dat zo in de briefwisseling der geesteliken met vrouwen te voorschijn komt—veel dergelijks vonden wij ook in de brieven van Bernhard van Clairvaux aan zijn hoge kliënten—is niet zonder invloed, gelijk wij zien zullen, in ridderkringen en dat is ook het geval met de manieren en de spraak van de man van de wereld, waar men zich in die literaire conventikels op toelegde.

In een lagere sfeer—de wereld der arme „rondtrekkende scholieren”—had de klassieke opvoeding een nog profanerender uitwerking. In kroegen en herbergen deden deze rondzwervende, halfgeleerde Bohémiens hun latijnse liederen horen, ter ere van Venus en Bacchus en ten spot van de officieele kerk en de welgedane geestelikheid. Daar krijgt men verheerliking van wijn en spel, gesprekken tussen die scholieren en hun liefjes,—ondeugende minneliedjes, maar ook gezangen waarin liefde tot het voorjaar en liefdedweperijen een heel schoon geheel vormen. De goden der antieken worden aangeroepen: Paris en Helena en Aeneas en Dido zijn de voorbeelden aller liefhebbende harten en reminiscenties aan Horatius, Ovidius en Virgilius zijn overal in de liederen dezer vagantes te horen. Niettegenstaande de geestelike tucht van het Kristendom, waaraan ze in hun school onderworpen waren geweest, waagden deze klerken het, zich over het voorjaar te verheugen en de schoonheid der vrouw te prijzen, de lusten der zinnen te bezingen en de verschrikkelikheden van de kerk, en die met alle satyren der antieken te kastijden, gelijk niet lang daarna de troubadours het in de volkstaal zouden doen.

Als erfgenaam van de antieke kultuur gold in de middeleeuwen het Oost-Romeinse rijk. Terwijl de klassieken in West-Europa slechts zo nu en dan eens bestudeerd werden, 't zij dan zonder medeweten van de kerk of wel door haar beschermd, zaten de overleveringen der oudheid daar ginds in Byzantium nog steeds officieel op de troon. Daar heersten nog de opvolgers van de Romeinse imperatoren die zich nog Caesar noemden en Augustus,—de taal van Aristoteles en ook van Cicero leefde nog op de lippen der beschaafden, de gehele Staatsmachinerie was die van het Romeinse keizerrijk en wat de klederdracht betreft, zowel als in alle gewoonten en vormen des levens waren de klassieke tradities merkbaar. De keizerlike biblioteek stelde al de schatten der oude literatuur ter beschikking van een talrijke staf van professoren die op de kateders der Universiteit filosofie doceerden en filologie en de rechtsgeleerdheid en de werken der oudheid werden afgeschreven, uitgegeven, bestudeerd en bekommentarieerd; in enorme verzamelwerken zowel als in praktiese compendia werd de quintessens van de gedachtenwereld der antieken neergelegd en onverflauwd trachtten de strijders in rhetorica, geschiedschrijving en dichtkunst, op de glorierijke banen der Griekse en Latijnse literatuur voort te schrijden. Onafhankelik van de geestelikheid vond men daar—in tegenstelling met West-Europa—voortdurend een zeer uitgebreide laag van zuivere wereldlike beschaving, waartoe het gros van de ambtenaarswereld hoorde en het hof; vele prinsen en prinsessen van het keizerlike huis waren werkzaam op het gebied van de literatuur.

De Ridderromantiek der Franse en Duitse Middeleeuwen

Подняться наверх