Читать книгу De Ellendigen (Deel 3 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 11
Boek I.
Parijs in zijn atomen bestudeerd
Elfde hoofdstuk.
Schertsen en heerschen
ОглавлениеParijs kent geen grenzen. Geen stad heeft zulk een heerschappij gehad als de hare, die soms hen bespotte, welke zij onder het juk bracht. „U te behagen, o Atheniensers!” riep Alexander. Parijs maakt meer dan wetten, het maakt de mode; meer dan de mode, den sleur. Parijs kan, als ’t wil, dom zijn, en veroorlooft zich soms deze weelde; maar dan is de wereld met Parijs dom; doch straks ontwaakt het, wrijft zich de oogen uit, zegt: „Wat ben ik dom!” en lacht in ’t aanzien van het geheele menschdom. Welk een wonder is zulk een stad; ’t is zonderling, dat deze grootheid en dit bespottelijke zulke goede buren zijn, dat al deze majesteit door al die parodie niet in de war wordt gebracht, en dat dezelfde mond heden de bazuin van het laatste oordeel en morgen een zakpijp kan blazen. Parijs bezit een heerschende vroolijkheid. Zijn vroolijkheid is de bliksem, en zijn kluchtigheid draagt een schepter. Zijn orkaan ontstaat soms uit een grimas. Zijn uitbarstingen, zijn groote dagen, zijn kunstgewrochten, zijn wonderen, zijn heldenfeiten gaan tot de uitersten der wereld; zijn domheden insgelijks. Zijn gelach is de krater van een vulkaan, die de geheele aarde bespat. Zijn lazzi zijn vonken. Het legt den volken zoowel zijn caricaturen als zijn ideaal op; de hoogste monumenten der menschelijke beschaving nemen zijn spotternijen aan en leenen hun eeuwigheid aan zijn kwajongensstreken. Parijs is majestueus; het heeft een wonderbare 14 Juli, die den aardbol vrijmaakt; aan alle natiën laat het den eed van de kaatsbaan doen; zijn nacht van 4 Augustus vernietigt in drie uren de drieduizendjarige leenheerschappij; het maakt van zijn logica de speer van den algemeenen wil; het vermenigvuldigt zich onder de vormen van het verhevene; het vervult met zijn glans Washington, Kosciusko, Bolivar, Botzaris, Rigo, Bem, Manin, Lopez, John Brown, Garibaldi; het is overal waar de toekomst zich verheldert, te Boston in 1779, op ’t eiland Lion in 1820; te Pesth in 1848, te Palermo in 1860; het fluistert het machtige wachtwoord: vrijheid! in het oor der Amerikaansche abolitionisten die bij Harpers-Ferry verzameld zijn, en in het oor der patriotten van Ancona aan den oever der zee, in de schaduw der Archi voor de herberg van Gozzi vereenigd; het schept Canaris, Pisacana, Quiroga; het straalt het grootsche op de wereld uit; ’t is wijl zijn adem hen voortstuwt, dat Byron te Missolonghi, en Mazet te Barcelona gaan sterven; het is de tribune onder de voeten van Mirabeau en de krater onder die van Robespierre; zijn boeken, zijn schouwburg, zijn kunsten, zijn wetenschappen, letterkunde en wijsbegeerte zijn de leesboeken voor het menschelijk geslacht; het heeft Pascal, Regnier, Corneille, Descartes, Jean Jacques; Voltaire voor iederen dag, Molière voor alle eeuwen; het doet den mond der wereld zijn taal spreken, en deze taal is woord geworden; in alle geesten bouwt het de idée van den vooruitgang; de bevrijdende leerstukken, die het verspreidt, zijn voor de geslachten uitgetrokken zwaarden, en van den geest zijner denkers en dichters zijn sedert 1789 al de helden van alle volken gevormd; schoon dat alles het echter niet belet straatjongen te zijn; en dit groot genie, dat Parijs wordt geheeten, en de wereld door zijn licht herschept, teekent met houtskool Bouginiers neus op den tempel van Theseus en schrijft „Credeville dief” op de pyramiden.
Parijs toont altijd de tanden; als het niet bromt, lacht het.
Zoo is Parijs. De rook zijner schoorsteenen vormt de denkbeelden der wereld. ’t Is, zoo men wil, een hoop steenen en slijk, maar bovenal een zedelijk wezen. ’t Is meer dan groot, ’t is onmetelijk. Waarom? Wijl het durft.
Durven is de prijs van den vooruitgang.
Alle grootsche veroveringen zijn min of meer de prijs der stoutmoedigheid. ’t Is niet voldoende, dat Montesquieu de revolutie vooruit ziet, dat Diderot ze preekt, dat Beaumarchais ze aankondigt, dat Condorcet ze berekent, dat Arouet ze voorbereidt, dat Rousseau er over mijmert. Danton moet ze durven ondernemen.
De kreet: Durven! is een Daar zij licht! Voor den vooruitgang van het menschelijk geslacht moeten uit de hoogte steeds fiere lessen van moed gegeven worden. Vermetelheid begoochelt de geschiedenis en stelt den mensch in ’t schitterendst licht. De dageraad durft, wanneer zij aan de kimmen verrijst. Pogen, tarten, volharden, aanhouden, zich zelven trouw zijn, met het voorstellen de gebeurtenissen te verstommen door er geen vrees voor te toonen, de onrechtvaardige macht en de bedwelmde zegepraal tarten, pal staan; ziedaar het voorbeeld, dat de volken behoeven en het licht dat hen electriseert. Dezelfde ontzettende bliksem schiet zoowel uit de toorts van Prometheus als uit Cambronnes stompje.