Читать книгу Gomer voor den sabbath; meditatiën over en voor de sabbath - Abraham Kuyper - Страница 10

VI.

Оглавление

Inhoudsopgave

DE SABBATH DOOR GOD VERZOEND.

Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft.

Ex. 34:7.

Wees vooral tegen éen ding op uw hoede, en beeld u nooit in, dat ge wel onder de negen overige geboden voor uw God bezwijkt, maar dat ge het vierde gebod van zijn Sabbath wel houden kunt.

Het vierde gebod is een gebod uit Gods wet, zoo goed als elk ander, en ook van dit gebod geldt het, dat er „niemand is, die goed doet”, dat „ze allen gezondigd hebben”, en dus allen „de heerlijkheid Gods derven”.

Zoolang dus ook dit gebod als een wet tegenover u staat, moet ge ook voor dit gebod vallen; kunt ge het niet houden; kunt ge het nooit anders dan overtreden; wierd ook door dit gebod uw zonde ontdekt en uw schuld vermeerderd; en hebt ge ook van dit gebod te belijden, dat het u oordeelt en verdoemt, tenzij ge uw toevlucht neemt tot de Fontein, die er tegen de zonde geopend is voor het huis van Israel.

Vat dit diep op.

Het gebod, vooral dit gebod, komt tot u, in het Werkverbond, als middel, om door de volbrenging van dit gebod loon der zaligheid te ontvangen.

En dit loon nu ontgaat u niet alleen, maar ook door dat gebod komt niets dan schuld en verdoemenis over u. En omdat dit nu gemeenlijk wel bij het gebod tegen den diefstal, doodslag, echtbreuk, het valsch getuigenis enz. gevoeld wordt, maar niet gevoeld wordt bij het gebod van den Sabbath, willen we al Gods kinderen gebeden hebben, dat ze toch ook op dit gebied de waarheid der Heilige Schrift toepassen, en het mogen inzien en beseffen, hoe ook voor dit gebod elk hunner bezwijkt. Hoe ze reeds in dit éene gebod heel Gods heilige wet geschonden hebben. Alzoo Sabbathsschenders in den kwaadsten zin zijn, en reeds door de overtreding van dit éene gebod in hun schuld voor God bezwijken.

Want natuurlijk, ook dit gebod moet in zijn geestelijke diepte gevat worden, en een iegelijk, die in de besteding van zijn tijd en in de breking van zijn tijd, en in zijn leven voor het eeuwige, en in den dienst van zijn God ook maar iets ooit tekortschoot, ligt reeds daarom door dit vierde gebod geoordeeld, en komt onder dit oordeel niet uit, dan door de verzoening, die in Christus Jezus is.

Ook uit dit gebod komt, als gebod, niets dan de kennisse onzer ellende.

Maar deze verzoening Gods over uw Sabbath strekt nog verder.

Want neem nu aan, dat ge werkelijk tot het inzicht kwaamt, hoe heel uw verdorde natuur ook tegen dit gebod ingaat; hoe ge met uw boos hart nooit anders deedt dan dit gebod in zijn wortel schenden en overtreden; en dat ge voor uw zonde en schuld, ook van dit gebod, vergeving bij uw Heiland vondt, in welken toestand kwaamt ge dan nu?

Natuurlijk, dan schoof ook voor u dit gebod uit het Werkverbond in het Genadeverbond over.

Alle verdienstelijkheid ging ook van dit gebod voor u af, en nooit beelddet ge u in, dat ge, door dit gebod, zoo goed zoo kwaad het ging, te onderhouden, alsnog iets, hoe gering ook, aan uw zaligheid kondt toebrengen.

Neen, het wierd nu ook bij u omgekeerd, uw God, die zelf door zijn genade u ook in dit gebod wandelen deed.

Ik zal maken, dat ge in mijne inzettingen wandelt.”

En dat hebt ge ervaren. Als gij nu aan zijn Sabbath meêdoet, heeft God, die barmhartig is, u in zijn Sabbath ingeleid. Hij heeft u, die er niet aan wilde, het oog voor het schoon van zijn Sabbath geopend. Diezelfde Sabbath, die u van nature afstiet, is u door zijn genade bekoorlijk geworden. Ge kreegt er lust aan. Hij wierd u op het hart gebonden. En eindelijk kwam het er toe, dat ge, ja, waarlijk in het spoor van zijn Sabbath met uw hart en met uw leven en met heel uw huis ingingt.

Dat deedt niet gij, maar dat werkte God door zijn genade in u.

En het einde van den Sabbathdag was dan ook, niet dat gij voor uw God roemdet, maar dat ge in dankzegging voor zijn Sabbath neerknieldet, en roemdet in de genade van uw God.

Maar bij die dankzegging bleef het niet.

Immers zelfaanklacht en zelfbeschuldiging bleef ook bij den Sabbath u achtervolgen.

Wat toch hadt gij gedaan?

Uw God schonk u een dubbele genadegave. Vooreerst doordien Hij den Sabbath ook voor u inzette. En ten tweede, dat Hij den lust en den wil in uw hart schonk, om er naar te leven.

Maar omdat uw hart niet recht voor uw God stond, hebt gij in den Sabbath toch weer uw zonde gemengd; toch weer Gods gave bevlekt met uw twist; en de sneeuw, die blank uit zijn hemel was neergedaald, bemorst met de onreinheid van uw hart.

En dat deedt ge niet alleen in zoover ge toch zijn Sabbath niet hieldt, of ook vormelijk hieldt, zonder geestelijken inhoud, maar zelfs daardoor, dat, bij hetgeen ge deedt, om zijn Sabbath te houden, de overleggingen en bewegingen uws harten zich onzuiverlijk in u bewogen.

Op de intentie van het hart komt het bij al Gods geboden aan.

En, o, hoe vaak komt het niet voor, dat ge dan, ja, den Sabbath hieldt; maar omdat anderen u waarnamen; omdat ge een voorbeeld voor anderen moest zijn; omdat ge prijssteldet op uw vromen naam; ja, zelfs met de bijgedachte, om door een vromen Sabbath veel onvrooms in uw leven goed te maken.

En is nu al zulke overlegging en heimelijke bedoeling niet gevloekt van den Heere der heirscharen?

Wil Hij niet, dat ge Hem, Hem alleen, uw Sabbath houden zult, en is niet al wat ook in uw Sabbath op iets anders dan Gods eere gericht is, eene zonde die u aanklaagt, wijl het niet ontspruit uit het geloof?

Welnu, daarom zijn de beste Sabbathsvierders en die den Sabbath het nauwst en het teederst waarnemen, juist degenen, die de scherpste aanklacht over hun Sabbathsviering in hun conscientie ervaren, en den sterksten drang gevoelen, om als de Sabbath weer uit is, de verzoening van hun God over het verzondigen van hun Sabbath in te roepen.

Maar zij ervaren het dan ook, dat hun God, die hun den Sabbath en hun lust in zijn Sabbath schonk, ook die zonde van hun Sabbath hun gaarne vergeeft.

En zoo drinken ze dan telkens en telkens weer het zoet der verzoening ook van hun zonde in zake den Sabbath in, en juist door die verzoening brengt de Heere er hen toe, dat ze Hem ook in zijn Sabbath gaan vreezen.

Zoo werkt Hij wonderbaar.

Eerst geeft Hij ons den Sabbath als een uitwendig gebod, dat onze natuur er tegen ingaat. Dan brengt hij ons den Sabbath toe als een spiegel om onze ellende te kennen. Ontwaakt er iets van die kennisse in ons, dan wordt zijn Sabbath ons een tuchtmeester tot Christus. En komt het eenmaal zoover, dat we ook voor dit gebod gevallen, en over dit gebod in Christus ons verzoend weten, dan brengt Hij ons dienzelfden Sabbath nogmaals toe, nu in het Genadeverbond, als een regel des levens, waarin Hijzelf ons doet wandelen.

Dan is van Hem onze Sabbath en van Hem de lust, die in onze ziele voor den Sabbath opwaakt. En dan leven we in dezen zijn Sabbath in, maar zeer gebrekkig; onze schuld mengende in zijn kostelijke gave; en als weer de Sabbath om is, dan dankt Gods kind voor wat hij ontving, en bidt om vergeving voor wat hij aan zonde uit zijn eigen hart in den Sabbath mengde.

Zoo wordt hij teeder voor zijn God.

Tot de Heere ook die gestadige belijdenis van ingemengde zonde gebruikt als middel, om hem nog dieper in zijn Sabbath in te leiden.

En zoo gaat het voort en voort. Hij altoos de genadige God, die ook voor den Sabbath genade op genade stapelt, en ons zijn kostelijke gave toebrengt en in het hart indraagt; en Gods kind de schuldenaar, die met zijn eigen natuur het al verderft, maar door zijn God verzoend wordt, door zijn God sierlijk bewerkt wordt, en dank zij die Goddelijke inwerking, steeds rijker en voller in het schoon en het zoet van Gods Sabbath geniet.

Gomer voor den sabbath; meditatiën over en voor de sabbath

Подняться наверх