Читать книгу Gomer voor den sabbath; meditatiën over en voor de sabbath - Abraham Kuyper - Страница 6

II.

Оглавление

Inhoudsopgave

DE SABBATH DOOR GOD VERORDEND.

Gij zult houden zijne inzettingen.

Deut. 4:40.

Aan uw Sabbath hangt de eere van Gods heilige souvereiniteit. Stel toch, gij wildet overtollige goede werken doen, en twee, drie dagen telken weke aan uw God wijden, en ge koost daartoe zelf de u schikkende dagen uit, en gingt nu in de verbeelding leven, dat ge hiermeê God iets hadt toegebracht, immers een Sauls oordeel zou over u komen, en de profeet zou ook u toeroepen: „Gehoorzaamheid is beter dan offerande en opmerken dan het vette der rammen.”

Eén Sabbathdag, in gehoorzaamheid aan de inzetting des Heeren geheiligd, is beter dan tien dagen Hem gewijd in eigen willigheid.

En daarom, merk er op, dat uw Sabbath van God verordend is; dat de Rustdag door God zelf is ingezet; dat het een gebod is u opgelegd, en niet een aanbieding, waarmeê gij voor uw God verschijnt.

De Sabbath is een inzetting des Heeren.

Nu weet ge, hoe Mozes in den naam des Heeren niets geduriger voor het oor van Israel herhaalt, dan dat al deze heiligheden de rechten en instellingen en geboden des Heeren zijn.

En dat moest. Want in Israel zat juist dezelfde zonde, die ook gedurig in uw hart sluipt, om wel, ja, God de eere te willen geven, mits het geschieden kon naar eigen inzicht, uit eigen aandrift, naar den prikkel van het eigen hart.

En wat Israel niet wilde, en wat gij van nature ook niet wilt, dat is dienen uit gehoorzaamheid; omdat Hij het u geboden heeft; en omdat Hij het heeft ingezet.

Ge wilt dan wel veel voor uw God doen. o, Ge zoudt alles voor Hem over hebben. Alleen maar, de Heere moet het niet van u in den weg van gehoorzaamheid vorderen. Veeleer moet Hij het aan u overlaten, dat gij het uit eigen aandrift doet. En dan zult ge al wat ge slechts vermoogt aan uw God toewijden. In lust om God de eere te geven, zult ge met den beste wedijveren. Alleen maar die éene eere, dat Hij als uw Souverein en Koning zelf bepalen zal, wat ge voor Hem doen zult, die eere gunt ge Hem niet.

En dat is het nu juist, wat uw Sabbath u telkens weder prediken komt: „God heeft mij ingezet. Van God ben ik verordend. En gij, o, menschenkind! hebt u aan Gods ordinantie te onderwerpen.”

Niet alsof diezelfde prediking niet in heel de natuur en in heel het Genadeverbond lag; maar haar sprake komt nergens zoo duidelijk als in uw Sabbath uit.

Ongetwijfeld ook de jaarkringen heeft God geschapen en ze beheerschen uw leven, en ge moet zaaien, niet als gij er lust in hebt, maar als het zaaitijd is; en ge moet oogsten, niet wanneer het u in het gevlei komt, maar als God het graan rijp heeft gemaakt. En zoo staat ge onder ordinantiën Gods in heel uw natuurlijk leven. Want wel kunt ge den dag tot den nacht maken en den nacht tot den dag. Maar straks wreekt dit zich, en in de onfrischheid van uw bloed toornt de geschonden inzetting van uw God.

Maar toch, deze prediking gaat te ongemerkt toe, en deze soort inzetting is te moeilijk te ontgaan.

Doch met uw Sabbath is dit zoo niet.

Immers uw Sabbath kunt ge zonder wezenlijke storing als voor u niet bestaande beschouwen. Dat ziet ge wel aan die duizenden bij duizenden, die den Sabbath nooit houden. En zoo geldt het hier dus een inzetting, waartoe de natuur niet vanzelf dringt, maar die alleen geëischt kan door opzettelijke gehoorzaamheid.

Om den Sabbath te kunnen houden, moet ge hem willen houden.

Ge moet, om den Sabbath te eeren, u welbewust naar de ordinantie van uw God schikken.

En ge houdt hem niet, of ge doet in die Sabbathsviering zelf hulde aan Gods souvereiniteit.

Al wie met den Sabbath niet rekent, zegt daarmeê, dat hij zich niet stoort aan wat zijn God en Heere heeft ingezet.

Maar dan ook omgekeerd, al wie den Sabbath naar het gebod houdt, eert hier den Gebieder van het gebod in, en buigt zich voor God als zijn Koning.

Dring dus wel in uw conscientie in, om te weten, of ook gij hierin recht voor uw God staat, en of ge wel waarlijk uw Sabbath houdt uit gehoorzaamheid omdat uw God het alzoo heeft ingezet.

Of ge dus niet rust, omdat ge moede van den arbeid zijt en uitspanning u welkom is. Niet rust, omdat het den bloei van uw maatschappelijk leven bevordert. Niet rust, omdat ge toch ook een dag voor uw gezin moet hebben. En ook niet enkel rust, omdat er toch een dag voor uw kerkgaan moet zijn. Neen, maar of ge uw Sabbath viert, omdat God het alzoo heeft ingezet.

Want staat uw ziel er zoo metterdaad onder, dan is uw vieren van den Sabbath op zichzelf reeds een ontsluiting van uw ziel, om het heil uws God in te drinken, en verkrijgt ge dien rechten stand, waarin de Heere u met genade voor genade wil zegenen.

Ge weet toch zelf, hoe niets zoozeer uw hart voor genade toesluit, als die booze zucht, om uit eigen wil en eigen lust te handelen, uw raad voor Gods bestel in de plaats te schuiven, en zelfs in uw vroomheid op eigen gebaande paden te wandelen.

Zoo en niet anders is de mensch een heiden geworden. En dan kan hij, gelijk te Athene, zelfs zoo overvroom zijn, dat hij een altaar voor den onbekenden God bouwt; maar juist deze eigendunkelijkheid en eigenwilligheid vermoordt alle ware godsvrucht in zijn binnenste, en het eind is, dat God hem overgeeft om op zijn eigen paden te wandelen en ten leste uit te doen komen bij Baäl Peor en de naaktlooperij, om van nog gruwelijker zonden, gelijk Rom. 1 die opsomt, te zwijgen.

Komt dus de Sabbath dit diep zondige uwer eigenwilligheid en eigendunkelijkheid in u knakken en wegsnoeien, dan is reeds daarmeê een zegen aan uw ziel beschikt.

Dan toch zijt ge er toe gebracht, om niet zelf het in te zetten, maar het uw God te laten inzetten, en daarmeê te erkennen, dat het recht om het in te zetten aan Hem en niet aan u staat.

En nu keert die Sabbath telken zevenden dage weder, als om telken zevenden dage weer deze onderzoeking voor uw conscientie te brengen, of ge de valsche vroomheid van Saul bedoelt, of wel die echte vroomheid, die van de huldiging van Gods souvereiniteit uitgaat.

God wil op zijn Sabbath dienstknechten en dienstmaagden voor zich zien, die weten, dat Hij de Heere is en daarom het souvereine recht heeft, om zulk een dag in zijn heilig Huis te verordenen.

Niet lieden, die wanen Gods gelijken te zijn, en Hem nu uit goede intentie van hun hart een dienst meenen te bewijzen, maar onderdanen van den Koning der koningen, die doen naar zijn gebod en naar zijn recht.

En wel openbaart Hij zich ook op den Sabbath rijker dan ooit als onze Vader in de hemelen, die deze dienstknechten en dienstmaagden tot zijn kinderen aanneemt: maar allerminst om daarom het recht van beschikking in zijn Vaderhuis zich door zijn kinderen uit handen te laten nemen.

Juist, omdat Hij onze Vader is, blijft Hij dus de eenig rechthebbende om het in te zetten, gelijk Hij het van zijn kinderen hebben wil.

Ook bij zijn kinderen moet het Gods dienst blijven; en nu is er tweeërlei dienst. Een dienst om loon, en zoo dient de dienstknecht. Maar ook een dienst uit liefde, en zoo dient het kind.

Het kind weet: „Als ikzelf het ga inzetten, heb ik geen Vader meer”; en juist omdat in het bezit van zijn Vader al zijn glorie is, vraagt en onderzoekt het kind naar de inzettingen van zijn Vader en volgt die uit drang der liefde op.

Zelfs valt bij het kind elke gedachte om het anders te willen weg.

Immers dit weet Gods kind, dat het altoos slecht gaat, zoo het anders gaat dan zijn Vader het heeft ingezet. En daarom heeft het lust aan Gods inzetting en voelt zich door die inzettingen Gods tot zijn liefde trekken.

Heel Psalm 119 past het kind van God ook op zijn Sabbath toe.

Gomer voor den sabbath; meditatiën over en voor de sabbath

Подняться наверх