Читать книгу Gomer voor den sabbath; meditatiën over en voor de sabbath - Abraham Kuyper - Страница 14

TWEEDE ZONDAG.

Оглавление

Inhoudsopgave

„EEN STOFJE AAN DE WEEGSCHAAL.”

Ziet, de volken zijn geacht als een druppel aan den emmer en als een stofje aan de weegschaal; ziet, Hij werpt de eilanden henen als dun stof.

Jes. 40:15.

Bij een apotheker vindt ge een weegschaal onder een stolp om gif, en bij een juwelier een weegschaal onder glas om diamantgruis te wegen. Bij gif en goud luistert het ontzettend nauw. Wat roest aan het mes van de balans, zou het juiste wicht vervalschen.

Maar als Jesaja, de profeet des Heeren, van een stofje aan de weegschaal spreekt, dan denkt hij aan zoo haarfijne balans in de verte niet. Reeds om de afdoende reden, dat zulke weegschalen toen nog ganschelijk onbekend waren; maar ook om wat er van den emmer bij staat.

Een stofje aan de weegschaal, is het eene beeld; het andere, daarmeê evenwijdig loopend, het beeld van „den droppel aan den emmer”.

Van een kunstweegwerktuig is dus geen sprake. Dan ware niet de druppel aan den emmer, maar de spet aan de kristallijnen bokaal er naast gesteld.

Nu daarentegen verplaatst de emmer u in het gewone leven, en is ook de weegschaal in ordinairen zin, zooals de winkelier die bezigt, in het oog te vatten.

En wat is nu op zulk een grovere weegschaal een enkel stofje? Wie vergt, dat de winkelier eerst elk stofje van schaal en koord afvege, eer hij het gewicht in de schaal zet? Zulk een stofje is niets en minder dan niets, en nog onder het toewegen laat zich ongemerkt stofje na stofje op waar en gewicht, op koord en schaal, op balans en evenaar neder.

En zie, in dat beeld komt nu de Majesteit des Heeren Heeren u uw volstrekte nietigheid aanzeggen.

Eerst waart ge met een bloem vergeleken, die verwelkt, en met het gras, dat verdort. Toen wierd tegenover dat verdorrend gras de majesteit en hoogheid geteekend van Hem, die al de wateren in zijn vuist meet, van de hemelen met de spanne zijner vingeren de maat nam, die al de bergen der aarde in zijn weegschaal, ja, al het onmetelijk stof der aarde in zijn drieling had gewogen. En daartegenover komt gij nu staan, niet eens meer als een bloem, die verwelkt, en op verre na geen gras meer, dat verdort; neen, maar als een enkel stofje aan de weegschaal, en als een drop aan den boordevollen emmer.

Ja, meer nog, sterker nog.

De profeet zegt niet, dat éen menschenkind bij God als een stofje aan de weegschaal is, maar dat heel een volk bij Hem als zulk een stofje geacht is. Ja, dat de machtige eilanden der zee, met al hun volk, als „dun stof” zijn uitgestrooid op de wateren.

Heel uw volk bij God éen stofje aan de weegschaal, en gij in dat volk nog geen millioenste deeltje van dat éene stofje bij God. Als een stofdeeltje, dat niet alleen niet meêweegt, maar ook niet meêtelt. Want de druppel hangt aan den emmer, om er straks af te leken en het stofje vliegt op de weegschaal, om er straks te worden afgeblazen.

Het is niets, het weegt niets, het telt voor niets.

En dat minder dan niets, dat zijt gij, o kind des menschen, voor uw God!

En waarom moet dat onbeduidende, dat nietsbeteekenende, dat verdwijnende van uw persoon voor uw God nu zoo aangrijpend scherp geteekend?

Och, waarom anders, dan omdat elk mensch in inbeelding des harten omwandelt, als ware hij de zon, en dat de maan en de sterren zich voor hem neerbogen, ja, als bestond zelfs God de Heere enkel om hem; om hem in den nood te hulpe te komen, en een hemel te verzekeren na zijn dood.

De oude droom van Jozef; maar nu niet in wondere profetie, neen, maar uit de booze hoovaardij des harten. Ik, ik en altoos ik. Die Dagon van het ik in ons eigen binnenste. Onze Diana der Efeziërs, waarvoor heel de wereld haar wierook heeft te branden. En dus beter temoê, naarmate er meer lof en eere voor ons opstijgt.

Dit nu is de leugen. De Vader der leugen heeft het ons ingefluisterd. Zoo is de Majesteit des Heeren voor ons verkleind en ver naar den horizont van ons leven weggedrongen; maar hoog en breed is de majesteit van ons eigen ik opgericht. Zooals Asaf het in Psalm 73 teekent: „De hoovaardij omringt den mensch als een keten, zijn tong wandelt op de aarde, en hij gaat de inbeeldingen des harten te boven.”

Hoor het in onze eeuw maar, hoe de mensch al meer het éen en alles wordt. „Ik geloof in den mensch” allengs het credo van ons geslacht begint te worden. Ja, zóo hoog de glans van het menschelijke gaat blinken, dat de luister van het Goddelijke er bij taant.

Dit nu is niet een omgehangen gewaad; maar het is een kwaad, dat uit uw eigen hart opklimt.

Ge wandelt in de leugen. De wezenlijkheid, de werkelijkheid, de waarheid ziet ge niet meer. Alle verhoudingen zijn voor uw zielsbesef vervalscht geworden.

En zooals gezichtsbedrog het kind doet denken, dat hij minstens tweemaal zoo groot als de zon is, zoo ook waant het nietig kind des stofs zich schier grooter dan zijn God te zijn.

Tot de waarheid hem aangrijpt en de glans van de Majesteit des Heeren over zijn ziel opgaat.

En dan wordt het: Dat Eeuwig Wezen onmetelijk en onbeschrijflijk in zijn heerlijkheden, en ik een stofje op de schaal.

Pas dit nu toe op uw leven, en ge loopt recht of ge waggelt als een dwaas, al naar gelang ge bij al uw denken en overleggen in uzelven opzwelt tot een Dagon, of weer, ook in uw eigen schatting, een stofje aan de weegschaal voor uw God zijt.

Staat ge nog in uw leugenbeeld, dan hebt ge allerlei pretentiën, dan zijt ge prikkelbaar en lichtgeraakt, veeleischend en alles begeerend, ontevreden en gestadig in gemor.

Maar komt de waarheid en weet ge weer een drop aan den emmer en een stofje aan de weegschaal te zijn, dan is opeens die overgevoeligheid weg; de rietstaf uwer hoogheid geknakt; stille, nederige zin komt over u en ook bij een minder deel wordt uw vreugdevolle tevredenheid rijk in die goedertierenheid des Heeren, die u nog zóoveel schonk.

Wat minder met uzelf en wat meer met uw God in uw zin en ziel vervuld, zijt ge dan als de bloem, die zich laat bedauwen, en niet langer als de doornstruik, die prikt en afstoot.

Liefderijk helpen, dienen en vertroosten valt u dan licht, omdat het valsche beeld van uw eigen ik u niet langer in den weg staat.

Inschikken wordt u dan natuurlijk, vergeven een vanzelfheid, zelfverloochening geen kunst meer, maar de aard van uw aanzijn en de eigen natuur van uw bestaan.

Wie weet zelf een stofje te zijn, kan vreeze Gods in de ziel omdragen. Alles trekt dan naar boven. Alles in hem smelt dan weg in bewondering voor Hem, die alleen groot is. En terwijl hij God vreest, kent hij geen vrees voor het kind des menschen meer. Immers ook zij zijn dan stofjes en druppelen als hij is. En een stofje, wie zou dat vreezen!

En dan komt juist in dat nietige van het stofje het zoet der zaligheid.

Hoog zijn vermoeit en mat af, maar wie stil en nederig kan wezen, rust met ongekende zaligheid in dat innerlijke van zijn wezen. Hij heeft niets op te houden. Geen valschen schijn te maken. Hij wandelt in zijn eenvoudigheid.

En als dan in dat nietig „stofje aan de weegschaal” genade gaat werken, en in dien druppel aan den emmer zich de glans van het licht gaat spiegelen, o, dan wordt het in de ziel heilige verrukking en zalige aanbidding.

Op mij, nietig creatuur, onbeduidend schepseltje, op mij, die op de weegschaal als een stofje neerzweef en als een druppel aan den emmer gespet hang, op mij zag eeuwige Genade neer, naar mij heeft die heerlijke Majesteit van het Eeuwige Wezen Goddelijk mededoogen uitgestraald. Mij roept Hij met den naam van „kind van God”. Op mijn lippen wil Hij het Abba, lieve Vader! doen fluisteren. Voor mij verordineerde Hij een eeuwige bestemming onder de gezaligden in het eeuwige licht!

o, Mijn broeder, mijn zuster, dan begint de mond van lof en liefde over te vloeien. Dan wordt het al aanbidding. Dan smelt heel uw ziel in zalige verrukking.

Ja, wie zou dan al den lof des Heeren uitspreken! Wie naar waarde eenigszins verhalen, wat Hij u, nietig stofje aan de weegschaal, u, drupje aan den emmer, naar zijn grenzenlooze ontferming aan uw ziel gedaan heeft!

Gomer voor den sabbath; meditatiën over en voor de sabbath

Подняться наверх