Читать книгу Paedagogische Overwegingen - Asscher Eva Wilhelmina - Страница 10

X HOE DEZE PAEDAGOOG ER OVER DACHT *

Оглавление

Kitty …!

We spraken haar naam zachter, teederder uit dan van elk ander klasgenootje. Als van een heilige.

Kitty met haar groote, zachte, staalblauwe oogen, haar tenger, smal gezichtje, de dunne als gepenseelde lippen, die de goed onderhouden tanden zoo op het voordeeligst deden uitkomen.

Kitty, onze Joconde, met hare slanke, mooi gevormde handen, en door ieder bewonderde lange kastanjebruine haren.

Kitty was van zooveel edeler ras dan wij. Zoo gracieus van houding en in manieren.

Hoe bekoorlijk trof ons haar teer gestel, haar zachte, vleiende stem.

„Dank je vriendelijk, Eetje” – smeekte ze haast om vergiffenis voor hare weigering – een pepermuntje was veel te scherp voor haar keel. Een ander maal: „O, neen Bets, ik kan heusch geen koekjes verdragen, mijn maag is er dadelijk door van streek, dank je hartelijk schat!”

Kitty was en had alles bijzonder.

Ze was een Amerikaansche van geboorte. De ouders hadden met het kind in vele landen gezworven, vandaar, dat Kitty nog op twaalfjarigen leeftijd, bij ons negenjarigen in de klas was geplaatst. De familie had zich een half jaar geleden, juist met het oog op het leeren van hun éénig kind, blijvend te Amsterdam gevestigd.

Kitty was lang niet dom.

Er was iets, dat wij kinderen wel vreemd vonden:

Ze was volstrekt niet de uitverkorene van onze klasse-onderwijzeres, onze betooverende Kitty.

Kinderen gissen niet, stellen vast zonder bewijsgronden.

De juffrouw is jaloersch op Kitty's bekoorlijke verschijning, was ons aller opinie.

Op een middag, we waren in het koffiehalfuurtje juist zoo gezellig in gesprek met den hoofdonderwijzer – die nu eens hier, dan daar een kijkje ging nemen – kwam Lena, een van onze vriendinnetjes heel opgewonden, schreiende binnenstormen.

Ze vertelde, dat ze, zich even was gaan overtuigen of haar beursje met geld nog in haar mantelzak zat – de kleeren hingen aan kapstokken in de gang – en dat ze haar beursje ledig gevonden had. „De gulden was er vast uit gestolen”, snikte ze hartstochtelijk.

Het kind was wanhopig.

Arme Lena, het dienstmeisje zou haar 's middags van school komen halen en samen zouden ze een flesch eau-de-cologne koopen voor Lena's Moeder, die den volgenden dag haar verjaardag zou vieren.

Het kind had maanden lang gespaard, om hare moeder bij die gelegenheid te kunnen verrassen.

Ons hoofd vroeg dadelijk, of er nog andere kinderen waren, die geld in den mantelzak hadden. De een had drie centen, een ander een kwartje, een derde 'n cent enz. enz.; de meesten echter hadden evenals Kitty, niets.

De hoofdonderwijzer kwam spoedig dood kalm terug: „Hier Lena, daar is het verloren schaap weêr,” zei hij tot het overgelukkige kind, terwijl hij haar den gulden overhandigde.

„Je moet verder maar eerst goed zoeken en je niet dadelijk zoo opwinden,” vermaande hij. „Je zou anders den gulden dadelijk gevonden hebben. Hij lag haast voor het grijpen. Vermoedelijk heeft de werkvrouw, toen ze vanmorgen de kapstokken schoonmaakte, en ze den mantel verhing, het beursje uit den mantelzak laten vallen. Ze zal niet bemerkt hebben, dat het was opengegaan en dat de gulden er uit gerold is.”

Argeloos namen we dit allen voor goede munt aan.

Tien jaar later, – ik zat juist met Vader in de huiskamer, beiden verdiept in de courant, – las ik verbaasd, de volgende advertentie luid voor:

„Gelieve mijn huisvrouw Kitty … geen geld of goederen af te geven, daar deze niet door mij zullen worden gehonoreerd.” N.N.

Ik kon het haast niet gelooven, onze heilige, edele, poëtische Kitty!

Vader – haar dokter – vertelde me toen eerst, dat de hoofdonderwijzer dien bewusten middag den gulden bij Kitty in den mantelzak had gevonden.

De ouders hebben daarna mèt den onderwijzer veel moeite gedaan om het kind tot beter gedrag op te voeden. Voorloopig was hun dat wel gelukt. Maar later was de oude praalzucht, die Kitty reeds vroeg tot oneerlijkheid had gedreven, weer boven gekomen. Ze leidde een slecht leven.

Kitty is na het gebeurde nog twee jaar met ons samen op school gegaan. Niemand van haar klasgenooten had iets van haar vergrijp gemerkt. Ze was dezelfde beminde, onfeilbare Kitty voor ons gebleven. De onderwijzer had dien middag, toen hij met den gulden terugkwam, niet naar Kitty gekeken, door niets onze aandacht op Kitty gevestigd. Indien het meisje zich later verbeterd zou hebben, dan zou haar vroeger leelijk gedrag, door onze onbekendheid daarmede, voor goed uitgewischt zijn.

Was dat niet zeer juist gehandeld van onzen goeden „Paedagoog”?

Paedagogische Overwegingen

Подняться наверх