Читать книгу Paedagogische Overwegingen - Asscher Eva Wilhelmina - Страница 8

VIII EEN TOEKOMSTBEELD *

Оглавление

De ouders van den pittigen Jacques – ze woonden in de ghettobuurt – waren door onverwachte omstandigheden in goeden doen gekomen.

Jacques leerde goed: Meester prees hem altijd. Ze wilden nu voor alles van hun eenig kind wat maken.

In overleg met den onderwijzer zou de jongen examen doen voor het gymnasium.

„Er waren wel bezwaren, maar Jacques zou ze overwinnen”, oordeelde Mijnheer V.

Jacques slaagde, kreeg zelfs bijzonderen lof bij de toespraak van den curator.

Dat sterkte hem, den spot van zijn medescholieren te verdragen. – Door zijn opvoeding en erfelijkheid week Jacques in zijn, doen, en denken wel eenigszins van hen af. —

Zoo kwam hij bijv. des Zaterdags op school, maar hij mocht geen schriftelijk werk meedoen. Bovendien verlangde Vader, der traditie getrouw, dat de arme jongen dan in het veelkleurig, haast bonte Sabbatpak zou verschijnen.

Jacques protesteerde even, maar als goed geaard kind, gaf hij, gedachtig aan het gebod: „men moet zijn ouders eeren”, toch dadelijk toe. Met loome schreden ging hij naar school.

Bij zijn komst in de klasse werd het kind met hoongelach en lorre, kopjekrauwen, klontjesdief begroet en de leeraar … lachte.

De arme Jacques leed.

Geheel ontdaan kwam hij thuis en snikte het uit.

Van den leeraar had hij het niet kunnen dragen.

De leeraar werd daarover onderhouden en bood zijn verontschuldiging aan door te zeggen: „Nu ja, de jongen had er zóó potsierlijk uitgezien.”

„Men is toch maar Mensch.”

Reeds toen, het is een tijd geleden, overwoog ik, – steeds met meer hoop voor de toekomst – dat eens de leeraar (Paedagoog) bij dergelijke voorvallen zoo zou handelen, dat hij gerust zou kunnen verklaren:

„Men is toch gelukkig Mensch.”

Paedagogische Overwegingen

Подняться наверх