Читать книгу Paedagogische Overwegingen - Asscher Eva Wilhelmina - Страница 5
V HET STERKEN VAN DEN WIL *
ОглавлениеOnze negenjarige Robert is een zachte, makkelijk te leiden jongen. Ernstige moeilijkheden hebben we tot nu toe niet met hem gehad.
Hij is wel bijzonder eerzuchtig en zeer gesteld op eten en drinken.
Zijn school en die zijner kleine zusjes, zes en zeven jaar oud, zijn naast elkaar gelegen.
Zonder eenigen tegenstand ging hij trouw op de bepaalde uren met Juf en de kleine meisjes heen en weer naar school.
„Hou je juffie goed aan het handje?” – dat, nog maar goedig plagen van zijn beste vriendje – krenkt zijn trots en doet eensklaps in hem opwellen niet meer met de anderen samen te willen gaan. Bij zijn thuiskomst maakt hij Vader (medicus) zijn verlangen kenbaar. „Ik ben toch nu al negen jaar” en smalend voegt hij er aan toe, na drie jaar zijn weg wel te weten.
Vader voelt met hem mede en staat zijn verzoek, om verder alleen naar school te gaan toe op voorwaarde, dat Rob nooit één oogenblik over den bepaalden tijd thuis komt.
– Vader vertrouwt hem heel goed en wil de zelfstandigheid van het kind voor niets ter wereld verzwakken. – Rob is wel nog wat jong en hij moet een druk stadsgedeelte door. Moeder zou heel bezorgd zijn, wanneer hij te laat zou komen.
Het gaat vele maanden goed. Vol enthousiasme vertelt Rob herhaaldelijk van de aandachttrekkende gebeurtenissen, die hij op zijn weg ontmoet heeft als: een paard, dat gevallen was en o zoo moeielijk op de pooten te krijgen was, of van een dronken man, die zich hevig verzette, terwijl hij naar het politiebureau gebracht werd, maar Rob zorgde er voor, het oponthoud door een aanloopje telkens weer in te halen.
Het voorjaar kwam echter met zijn geijkten knikkertijd. Tegen zulk een groote verleiding blijkt Rob niet bestand te zijn. Vader heeft hem toegestaan 's middags een half uur met zijn vriendjes op het plein voor de school te knikkeren, doch Rob komt steeds later thuis.
Vader waarschuwt Rob, daartegen afdoende maatregelen te nemen.
„Rob moet zeker anders weêr met Juf meêgaan?” vraagt Moeder bezorgd.
„Neen”, zegt Vader streng. „Rob moet alleen op tijd thuis komen!”
Die ernstige waarschuwing is weer voor eenige dagen bij het kind doorgedrongen. Daarna vergeet hij op een middag zijn tijd zóó ver, dat de soep al op is, als Rob berouwhebbend verschijnt.
– Vader, die van zijn leidzaamheid overtuigd is, ziet wel heel goed waar de schoen hem wringt. Rob wil wel, maar hij kan eenvoudig niet gehoorzamen. Het ontbreekt hem aan de noodige kracht daartoe.
Vader vermaant Rob ernstig en zegt hem, dat hij elken middag, wanneer hij één oogenblik over zijn tijd komt, onmiddellijk zijn huiswerk maken moet en daarna zonder eten naar bed moet.
En acht dagen later, het was de eerste keer, toen hij twee minuten te laat kwam, handhaafde Vader die straf, hoe wanhopig Rob ook was.
Nadat hij elke kans op vergiffenis had opgegeven, berustte hij kalm. Men hoorde geen geluid meer van hem.
Moeder, innerlijk ongerust, gaat om negen uur toch nog even kijken of de jongen slaapt. Ze vindt hem wakker en op haar vraag: „En heb je nu geen vreeselijken honger?” antwoordt Rob snikkende: „wel vreeselijken honger, maar geen geeuwhonger”, want Nan – zijn driejarig zusje – was hem al de kruimeltjes komen brengen, die voor de vogeltjes op den vensterpost waren gelegd. Het had zoo erg geregend, dat de vogeltjes niet gekomen waren om ze op te pikken.
– De arme zindelijke Rob moet er wel heel erg aan toe zijn geweest, toen hij die knoeierij verorberde. —
Rob is daarna nooit meer te laat gekomen.
Na den knikkertijd wandelden we eens samen en spraken over verschillende spelen. „Hè tante”, zegt hij opeens triomfantelijk, „ik ben blij dat de knikkertijd voorbij is en dat ik altijd overwonnen heb, maar wat heeft dat een moeite gekost in het begin. Ik heb dien avond toch zulk een vreeselijken honger gehad en daar dacht ik altijd maar aan.”
Geen menschelijke straf kan ooit te streng zijn om het kind tot zelfoefening in wilskracht aan te sporen.1 Het sterken van den wil toch is de gewichtigste taak van de opvoeding. Slechts met een sterken wil kan men voldoen aan de hooge bestemming „Mensch te zijn”.
1
menschelijk = humaan.