Читать книгу Mythen & Legenden van Japan - F. Hadland Davis - Страница 27

De Avonturen van Momotaro.

Оглавление

Inhoudsopgave

Op zekeren dag zag een oude vrouw, die aan den oever der rivier bezig was haar kleeren te wasschen, toevallig een reusachtige perzik, die op het water dreef. Het was verreweg de grootste perzik, die zij ooit had gezien, en daar die oude vrouw en haar man bijzonder arm waren, dacht zij er onmiddellijk aan, wat een uitnemend maal die buitengewonen perzik zou opleveren. Toen zij geen stok kon vinden, om daarmede de vrucht naar den oever te trekken, herinnerde zij zich plotseling het volgende versje:

“Het verwijderde water is bitter,

Het nabijgelegen water is zoet;

Ga voorbij het verwijderde water,

En kom in het water zoo zoet.”

Dit kleine liedje had het gewenschte gevolg. De perzik kwam hoe langer hoe naderbij, totdat zij stil bleef liggen aan de voeten der oude vrouw. Zij bukte en raapte haar op. Zij was zóó verheugd over haar ontdekking, dat zij het niet kon uithouden, daar langer te blijven wasschen, maar zich zoo spoedig mogelijk naar huis begaf.


Momotaro en de fazant

Toen haar echtgenoot ’s avonds terugkeerde, met een bundel gras op zijn rug, haalde de oude vrouw opgewonden de perzik uit de kast en liet hem die zien.

De oude man, die vermoeid en hongerig was, was evenals zijn vrouw verheugd bij de gedachte aan een zoo heerlijk maal. Hij droeg spoedig een mes aan, en was juist op het punt de perzik door te snijden, toen die plotseling van zelf openging, en het schoonste kind, dat men zich kan voorstellen, er met een vroolijken lach uitrolde.

“Weest niet bevreesd,” zeide de kleine knaap. “De Goden hebben gehoord, hoezeer gij naar een kind hebt verlangd, en hebben mij gezonden, om een troost en een verkwikking voor u te zijn in uw oude dagen.”

Het oude paar was zóó overstelpt van vreugde, dat zij nauwelijks wisten, hoe zij zich moesten gedragen. Ieder van hen op de beurt koesterde en liefkoosde het kind, en mompelde lieve en hartelijke woordjes. Zij noemden hem Momotaro of “Zoon van een Perzik”.

Toen Momotaro vijftien jaar oud was, was hij veel langer en sterker dan andere jongens van zijn leeftijd. In zijn aderen brandde de lust, een dappere held te worden, en de ridderlijke heldenmoed, dier er naar verlangde, onrecht te herstellen.

Op zekeren dag kwam Momotaro bij zijn pleegvader en vroeg hem, of hij hem wilde toestaan, een groote reis te ondernemen naar een zeker eiland in de Noord-Oostelijke Zee, waar een aantal duivels woonden, die een groote menigte onschuldige menschen hadden gevangen genomen, van wie zij er velen verslonden. Hun boosaardigheid was boven beschrijving, en Momotaro wenschte hen te dooden, de ongelukkige gevangenen te bevrijden, en een grooten buit van het eiland mede te brengen, ten einde dien met zijn pleegouders te deelen.

De oude man was niet weinig verbaasd, toen hij dit onversaagde plan vernam. Hij wist, dat Momotaro geen gewoon kind was. Hij was uit den hemel gezonden, en hij was van oordeel, dat geen duivels ter wereld hem kwaad konden doen. Op dien grond gaf de oude man eindelijk zijn toestemming en zeide: “Ga, Momotaro, dood de duivels en breng vrede aan het land.”

Toen de oude vrouw Momotaro een aantal rijstkoeken had gegeven, nam de jongeling afscheid van zijn pleegouders, en trok hij uit, om zijn tocht te beginnen.

Mythen & Legenden van Japan

Подняться наверх