Читать книгу Mythen & Legenden van Japan - F. Hadland Davis - Страница 42

Het kristal van Buddha.2

Оглавление

Inhoudsopgave

In oude dagen leefde in Japan een beroemd Minister van Staat, Kamatari genaamd. Kamatari nu had een eenige dochter, Kohaku Jo, die bijzonder schoon was, en daarbij even goed als schoon. Zij was de vreugde van het hart haars vaders, en hij besloot, dat, als zij huwde, niemand minder in rang dan een Koning haar echtgenoot zou worden. Met dit denkbeeld voortdurend voor den geest, weigerde hij standvastig de aanzoeken om haar hand.

Op zekeren dag was er een groote oploop op het binnenplein van het paleis. Door de open poorten stroomden een groot aantal mannen binnen, die een vaandel droegen, waarop een zijden draak op een gelen achtergrond was gewerkt. Kamatari vernam, dat die mannen van het hof te China gekomen waren, met een boodschap van Keizer Koso. De Keizer had gehoord van de buitengewone schoonheid en de bijzondere lieftalligheid van Kohaku Jo, en verlangde haar te huwen. Zooals dit in het Oosten bij dergelijke gelegenheden gebruikelijk is, was het aanzoek van den Keizer vergezeld van de belofte, dat indien Kohaku Jo zijn bruid zou worden, hij haar zou toestaan datgene te kiezen uit zijn schatkamer, wat zij naar haar eigen land zou willen zenden.

Nadat Kamatari de afgevaardigden met behoorlijken luister en met de vereischte plechtigheid had ontvangen en een geheele vleugel van zijn paleis ter hunner beschikking had gesteld, keerde hij naar zijn eigen vertrek terug en beval zijn dienaar, zijn dochter vóór hem te geleiden.

Toen Kohaku het vertrek van haar vader was binnengetreden, boog zij voor hem en bleef geduldig op de witte matten zitten, in afwachting van het oogenblik, dat haar verheven vader het woord tot haar zou richten.

Kamatari deelde haar mede, dat hij den Keizer van China als haar echtgenoot had uitgekozen en het meisje weende, toen zij die tijding hoorde. Zij was zoo gelukkig geweest in haar eigen huis, en China scheen zoo ver verwijderd te zijn. Toen haar vader haar echter voorspelde, dat zij in de toekomst nog meer geluk zou hebben dan zij ooit in het verledene had gehad, droogde zij haar tranen en luisterde naar de woorden van haar vader, misschien wel verbaasd over de mededeeling, dat alle schatten van China aan haar eigen kleine voetjes zouden worden gelegd. Zij was verheugd, toen haar vader haar zeide, dat zij in staat zou gesteld worden, drie van die schatten naar den tempel van Kofukuji te zenden, waar zij als klein kind gezegend was.

Zoo dan gehoorzaamde Kohaku haar vader, met niet weinig bezorgdheid, en niet weinig hartzeer. Haar gezellinnen weenden, toen zij het nieuws hoorden, maar zij werden getroost, toen de moeder van Kohaku haar vertelde, dat enkelen van haar zouden worden uitgekozen om haar meesteres te vergezellen.

Voordat Kohaku naar China wegzeilde, richtte zij haar schreden naar den tempel van Kofukuji, en toen zij het heilige altaar genaderd was, bad zij om bescherming op haar reis, en beloofde zij, dat zij, als haar gebeden werden verhoord, China zou doen doorzoeken, om de drie kostbaarste schatten van dat rijk te verkrijgen, en dat zij die als een dankoffer naar den tempel zou zenden.

Kohaku bereikte veilig China en werd door Keizer Koso met groote pracht ontvangen. Haar kinderlijke vrees werd spoedig verdreven door de groote vriendelijkheid van den Keizer. Immers hij betoonde haar heel wat meer dan vriendelijkheid. Hij sprak haar toe in de taal van een minnaar: “Na lange, lange dagen van treurig wachten heb ik de azalea van het verwijderde gebergte verworven, en nu plant ik die in mijn tuin, en groot is de vreugde van mijn hart!”3

Keizer Koso leidde haar van het ééne paleis naar het andere, en zij wist niet, welk paleis het schoonst was, maar haar Keizerlijke echtgenoot wist, dat zij veel schooner was dan één van deze. Omhaar bijzondere lieftalligheid wenschte hij, dat de herinnering daaraan ten eeuwige dagen over de geheele lengte en breedte van China zou blijven voortduren, ja zelfs tot buiten de grenzen van zijn rijk. “Daarom riep hij zijn goudsmeden en tuiniers te zamen”, zooals Madame Ozaki verhaalt bij de beschrijving van dit sprookje, “en beval hen, voor de Keizerin een weg te maken, zooals nog nooit in de geheele wijde wereld bestaan had. De treden van dien weg moesten lotus-bloemen zijn, gesneden uit goud en zilver, opdat zij daarover kon loopen, zoo dikwijls zij rondzwierf onder de boomen of langs het meer, zoodat men zou kunnen zeggen, dat haar schoone voetjes nooit werden bezoedeld, door de aarde aan te raken; en sedert dien tijd hebben dichterlijke minnaars en liefdedichters in China en Japan in gezangen en sonnetten en in zoete gesprekken de voeten der vrouwen, die zij liefhebben, ‘lotusvoeten’ genoemd.”

Maar in weerwil van al de pracht, die Kohaku omringde, vergat zij haar geboorteland niet en evenmin de gelofte, die zij in den tempel van Kofukuji had afgelegd. Op zekeren dag deelde zij beschroomd den Keizer haar gelofte mede, en daar hij maar al te zeer verheugd was, een nieuwe gelegenheid te hebben, haar genoegen te doen, plaatste hij zulk een schat van schoone en kostbare zaken vóór haar, dat het wel scheen, alsof een uitgelezen sprookjeswereld van vroolijke kleuren en volmaakte vormen plotseling voor haar voeten was ontstaan. Er was daar zulk een rijkdom aan schitterende dingen, dat zij het zeer moeilijk vond, een keuze te doen. Eindelijk vestigde zij haar keuze op de volgende tooverschatten, een muziekinstrument, dat, als men er op sloeg, eeuwig bleef doorspelen, een doos met inktsteen, die, als het deksel werd opgetild, een onuitputtelijken voorraad Oost-Indischen inkt bleek te bevatten, en ten slotte “een prachtig kristal, in welks heldere diepte men, van welken kant men ook er in staarde, een beeld zag van Buddha, rijdend op een witten olifant. Het kristal was van bovennatuurlijken glans en schitterend als een ster, en ieder, die in zijn heldere diepten staarde en de gezegende verschijning van Buddha zag, had voor altijd gemoedsrust.”4

Nadat Kohaku eenigen tijd die schatten had bekeken, ontbood zij Admiraal Banko en verzocht hem, ze veilig naar den tempel van Kofukuji over te brengen.

Alles ging voorspoedig met Admiraal Banko en zijn schip, totdat zij in de Japansche wateren waren, op weg naar de baai van Shido-no-ura, toen een heftige storm het schip heen en weer slingerde. De golven rolden omhoog met de woestheid van wilde dieren, en voortdurend flikkerde de bliksem aan den hemel, om een oogenblik het rollende schip te verlichten, dat nu eens hoog opgeheven werd op een waterberg, dan weer neergedompeld werd in een groene vallei, waaruit het nooit meer scheen te kunnen verrijzen.

Plotseling ging de storm liggen, even onverwachts als hij was opgestoken. De ééne of andere fee had met haar hand al de wolken weggevaagd, en een blauw en fonkelend tapijt over de zee uitgespreid. De eerste gedachte van den admiraal was, hoe het stond met de veiligheid der schatten, die hem waren toevertrouwd, en toen hij naar beneden ging, vond hij het muziekinstrument en den inktsteen volmaakt in den toestand, waarin hij die had achtergelaten, maar bleek het, dat de kostbaarste der schatten, het Kristal van Buddha, niet te vinden was. Hij dacht er over, zich het leven te benemen, zoozeer was hij onder den indruk van het verlies; maar bij nader inzien zag hij, dat het verstandiger zou zijn, in het leven te blijven, zoolang hij nog iets kon doen, om het kristal te vinden. Daarom haastte hij zich te landen, en deelde Kamatari zijn ijselijk ongeluk mede.

Nauwelijks had Kamatari het bericht omtrent het Kristal van Buddha vernomen, of die verstandige minister begreep, dat de Koning der Draken van de Zee het gestolen had, en met dit doel de storm had veroorzaakt, die hem in staat had gesteld, ongemerkt den schat te stelen.

Kamatari bood aan een aantal visschers, die hij op het strand van Shido-no-ura zag, een ruime belooning aan, als eenigen van hen zich in zee zouden willen wagen, om het kristal terug te brengen. Alle visschers boden daarop zich vrijwillig aan, maar na een aantal vruchtelooze pogingen bleef het kostbare kleinood voortdurend onder de hoede van den Zeekoning.

Kamatari zag in zijn groote droefheid plotseling een arme vrouw, die een kind in de armen droeg. Zij vroeg den grooten minister, of zij in zee mocht afdalen om naar het kristal te zoeken, en in weerwil van haar zwakheid sprak zij met overtuiging. Haar moederhart scheen haar moed in te boezemen. Zij deed haar verzoek, omdat zij wenschte, dat Kamatari, als het haar gelukte het kristal terug te brengen, ter belooning haar zoontje zou opvoeden als samurai5, opdat hij in zijn verder leven iets anders kon worden dan een eenvoudige visscher.

Men zal zich herinneren, dat Kamatari in vroeger dagen eerzuchtig was geweest ter wille van zijn dochter. Hij begreep dan ook volkomen het verzoek der arme vrouw, en beloofde plechtig, dat hij, als zij getrouw haar taak ten uitvoer bracht, gaarne haar wensch zou vervullen.

De vrouw ging heen, en na haar bovenkleeren te hebben uitgetrokken, en een touw om haar middel te hebben gebonden, waarin zij een mes stak, was zij voor haar gevaarlijke reis gereed. Na het uiteinde van het touw aan een aantal visschers te hebben gegeven, ging zij te water.

Het eerste oogenblik zag de vrouw de vage omtrekken van rotsen, en een wegvliegenden verschrikten visch, en het matte goud van het zand onder haar voeten. Daarna zag zij plotseling de daken van het paleis van den Zeekoning, een groot en schitterend gebouw van koraal, hier en daar ondersteund door bossen veelkleurig zeegras. Het paleis geleek op een kolossale pagode, met een aantal verdiepingen. De vrouw zwom nader, om het meer van nabij te aanschouwen en zij bemerkte toen een helder licht, schitterender dan het licht van verschillende manen en zóó helder, dat het haar oogen verblindde. Het was het licht van het kristal van Buddha, dat geplaatst was op de tinne van dat uitgestrekte gebouw, en aan iederen kant van het schitterende kleinood waren drakenwachters, diep in slaap, die zelfs in hun slaap schenen te waken!

De vrouw zwom er heen, terwijl zij in haar dapper hart bad, dat de draken zouden doorslapen, totdat zij buiten gevaar zou zijn en den schat in haar bezit had. Nauwelijks had zij het kristal van zijn rustplaats gerukt, of de wachters ontwaakten; zij strekten hun groote klauwen uit en hun staarten zweepten woedend het water, en in een oogenblik vervolgden zij haar met woede. De vrouw, die alles liever wilde dan het kristal te verliezen, dat zij ten koste van zooveel gevaren had gewonnen, sneed een wond in haar linker borst, en duwde het kristal in de bloedende holte, terwijl zij haar hand tegen het arme gewonde vleesch drukte, zonder dat zij een kreet van smart deed hooren. Toen de draken bemerkten, dat het water donker gekleurd was door het bloed der vrouw, keerden zij om, immers zeedraken zijn bang voor het gezicht van bloed.

De vrouw trok nu heftig aan het touw, en de visschers, die hoog daarboven op de rotsen zaten, trokken haar met den grootsten spoed aan land. Zij legden haar zacht neder op het strand, en zagen, dat haar oogen gesloten waren, en dat haar borst vreeselijk bloedde. Kamatari dacht eerst, dat de vrouw haar leven te vergeefs had gewaagd; maar toen hij zich over haar heen boog, ontdekte hij de wond in haar borst. Op dat oogenblik opende zij de oogen, en na het kleinood uit de plaats genomen te hebben, waar zij het had verborgen, fluisterde zij nog een paar woorden over de belofte van Kamatari, en viel toen dood neder met een vredigen glimlach op het gelaat.

Kamatari nam het kind dier vrouw mede naar huis en lette op zijn opvoeding met al de liefdevolle zorg van een vader. Na verloop van tijd werd hij, op volwassen leeftijd, een dappere samurai, en werd bij den dood van Kamatari ook zelfs Rijksminister. Toen hij in latere jaren de geschiedenis vernam van de zelfopofferende daad van zijn moeder, liet hij een tempel bouwen in de baai van Shido-no-ura, ter herinnering aan haar, die zoo dapper en trouw was geweest. Die tempel heet Shidoj, hij wordt bezocht door vele bedevaartgangers, die zich nog tot op onzen tijd den zieleadel van een arme schelpenverzamelaarster herinneren.

1 Ontleend aan de Sprookjes van Oud Japan, door W.E. Griffis.

2 Ontleend aan het Kristal van Buddha, door Madame Yei Ozaki.

3 Madame Ozaki.

4 Madame Ozaki.

5 Samurai was een Japansche kaste, waaruit de ambtenaren en officieren voortkwamen.

Mythen & Legenden van Japan

Подняться наверх