Читать книгу Mythen & Legenden van Japan - F. Hadland Davis - Страница 40
De Legende van den Gouden Lotus.
ОглавлениеDe volgende legende is klaarblijkelijk niet van Japanschen oorsprong. De Buddhistische priesters in Japan wisten, dat de groote kracht van hun godsdienst niet lag in het uitroeien der oude Shintogoden, maar in het met ontzaglijke scherpzinnigheid aanpassen der goden aan de behoeften van hun eigen onderwijs. In het hier gegeven geval heeft Japan van Indië en in minderen graad van China geleend, indien wij ten minste den draak mogen beschouwen als oorspronkelijk te behooren tot het Hemelsche Rijk. Wij hebben de bewerking van Edward Greey op den voet gevolgd, en geven die hier, omdat zij dikwijls voorkomt in de preeken van priesters uit Nippon, en een bepaald Japansche kleur draagt. Wij zouden legenden van dien aard gemakkelijk in twee lezingen kunnen geven, maar voor ons doel is ééne voldoende. De twee overige legenden in dit hoofdstuk zijn uitdrukkelijk Japansch.
Toen Buddha zijn heilige overpeinzingen op den berg Dan-doku had voleindigd, wandelde hij op weg naar de stad langzaam voort langs een rotsachtig voetpad. De donkere schaduwen van den nacht kropen over het land voort en er was overal diepe stilte.
Toen de Buddha zijn bestemming naderde, hoorde hij dat iemand riep: ”Shio-giyo mu-jiyo” (“De uitwendige wijze van doen is niet altijd een aanwijzing voor de natuurlijke geaardheid.”)
Buddha was over die woorden uiterst verheugd, en begeerde te vernemen, wie zoo verstandig had gesproken. Telkens weer hoorde hij diezelfde woorden, en na voortgegaan te zijn naar den rand van een afgrond, keek hij neer in de vallei beneden hem, waar hij een vreeselijk leelijken draak zag, die hem met woedende oogen aanstaarde.
De Heilige Man ging toen op een rots zitten, en vroeg den draak, hoe hij één van de diepste mysteriën van het Buddhisme had geleerd. Een zoo diepzinnige wijsheid deed vermoeden, dat nog een groote overvloed van geestelijke waarheden kon worden geopenbaard, en Buddha vroeg daarom, dat de draak nog uiting zou geven aan andere wijze gezegden.
Buddha en de Draak
Daarna riep de draak, na zich om de rots te hebben gekronkeld, met luider stem: “Ze-shio metsu-po!” (“Alle levende dingen zijn tegenstrijdig aan de wet van Buddha!”).
Na die woorden te hebben geuit, was de draak eenigen tijd stil. Daarna verzocht Buddha, nog een andere spreuk te mogen hooren.
“Shio-metsu metsu-i!” (“Alle levende dingen moeten sterven!”), schreeuwde de draak.
Bij die woorden zag de draak op naar Buddha, en op zijn ijselijk gelaat was een uitdrukking van ontzettenden honger.
De draak zeide daarop tot Buddha, dat de volgende waarheid de laatste was, en van zóó groote waarde, dat hij die niet kon openbaren, zoolang zijn honger nog niet was gestild.
Daarop merkte de Heilige Man op, dat hij den draak niets zou weigeren, als hem slechts de vierde waarheid werd geopenbaard, en vroeg den draak, wat hij verlangde. Toen Buddha hoorde, dat menschenvleesch door den draak verlangd werd in ruil voor zijn laatste kostbare, wijze spreuk, deelde de Meester den draak mede, dat zijn godsdienst verbood, dat levende wezens gedood werden, maar dat hij ten behoeve van het welzijn van zijn volk zijn eigen lichaam zou opofferen.
De draak opende zijn grooten bek en zeide: ”Jaku-metsu I-raku!” (“Het grootste geluk wordt ondervonden, nadat de ziel het lichaam heeft verlaten!”).
Buddha boog, en sprong toen in den gapenden bek van den draak.
Nauwelijks had de Heilige Man de kaken van het monster aangeraakt, of deze scheidden zich in acht deelen, en in één oogenblik veranderden zij in de acht bloemblaadjes van den Gouden Lotus.