Читать книгу Mythen & Legenden van Japan - F. Hadland Davis - Страница 28

De Zege van Momotaro.

Оглавление

Inhoudsopgave

Terwijl Momotaro onder een haag rustte en één der rijstkoeken at, kwam een groote hond op hem af, die gromde en zijn tanden liet zien. Bovendien kon de hond spreken, en vroeg Momotaro dreigend, hem een rijstkoek te geven. “Ge moet mij òf een koek geven,” zoo sprak hij, ”òf ik zal u dooden.”

Toen de hond echter hoorde, dat de beroemde Momotaro vóór hem stond, nam hij zijn staart tusschen de pooten, en boog met den kop naar den grond, terwijl hij verzocht den “Zoon van een Perzik” te mogen volgen en hem alle diensten te mogen bewijzen, die in zijn macht lagen.

Momotaro nam volgaarne dit aanbod aan, en nadat hij den hond een halven koek had toegeworpen, gingen zij samen op weg.

Zij hadden nog geen grooten afstand afgelegd, toen zij een aap ontmoetten, die eveneens vroeg, in den dienst van Momotaro te worden opgenomen. Dit werd toegestaan, maar het duurde eenigen tijd, voordat de hond en de aap in vrede samen konden omgaan, zonder elkander te willen bijten.

Toen zij hun weg vervolgden, kwamen zij een fazant tegen. Nu ontwaakte weer de ingeboren afgunst van den hond, en hij liep naar voren en trachtte den schoon gevederden vogel te dooden. Momotaro scheidde de vechtenden, en ten slotte werd ook de fazant opgenomen in den kleinen stoet, terwijl hij keurig in de achterhoede marcheerde.

Eindelijk bereikten Momotaro en zijn volgelingen de kust der Noord-Oostelijke Zee. Hier vond onze held een boot, en na eenig tegenspartelen van hond, aap en fazant, gingen zij allen aan boord, en spoedig gleed het scheepje over de blauwe zee.

Na dagen lang op den oceaan te hebben gevaren, zagen zij in de verte een eiland. Momotaro beval den vogel weg te vliegen, als een gevleugelde bode, om zijn komst aan te kondigen, en de duivels te bevelen zich over te geven.

De fazant vloog over de zee, en zette zich na de landing neer op het dak van een groot kasteel, waar hij zijn schrikwekkende boodschap toeschreeuwde, waaraan hij toevoegde, dat de duivels als teeken van onderwerping hun horens moesten afbreken.

De duivels lachten slechts om dat bevel en schudden hun horens en hun ruig, rood haar. Daarna droegen zij ijzeren staven aan, die zij woedend naar den vogel slingerden. De fazant ontweek verstandig de werptuigen, en vloog naar het hoofd van een aantal duivels.

Intusschen was Momotaro met zijn beide makkers geland. Nauwelijks had hij dit gedaan, of hij zag twee schoone meisjes aan den oever van een rivier weenen, terwijl zij met bloed gedrenkte kleeren uitwrongen.

“Ach!” zoo spraken zij treurig, “wij zijn dochters van daimyōs, en zijn thans de gevangenen van den Boozen Geest, die Koning is over dit vreeselijke eiland. Hij zal ons spoedig dooden, en er is, helaas, niemand, om ons te hulp te komen.” Na die opmerking te hebben gemaakt, weenden de vrouwen op nieuw.

“Dames”, zeide Momotaro, “ik ben hier gekomen, met het doel uw booze vijanden te verslaan. Wijst mij een weg, om gindsch kasteel binnen te dringen.”

Aldus kwamen Momotaro, de hond en de aap door een smalle deur het paleis binnen. Toen zij eenmaal de vesting waren binnengedrongen, vochten zij hardnekkig. Een groot aantal duivels waren zóó verschrikt, dat zij van de borstweringen afvielen, en te pletter vielen, terwijl andere onmiddellijk gedood werden door Momotaro en zijn makkers. Allen werden gedood behalve de Koning, doch deze besloot verstandig, zich over te geven, en smeekte, dat zijn leven mocht gespaard worden.

“Neen”, zeide Momotaro woedend. “Ik wil uw laaghartig leven niet sparen. Gij hebt een aantal onschuldige menschen gepijnigd en het land jaren lang geplunderd.”


Hidesato en het honderdvoetig Monster

Na die woorden te hebben gesproken, stelde hij den Koning onder de bewaking van den aap, en ging daarna door al de vertrekken van het kasteel, terwijl hij de talrijke gevangenen, die hij daar vond, bevrijdde.

De terugreis was een vroolijke tocht. De hond en de fazant droegen samen den schat, terwijl Momotaro den Koning medevoerde.

Momotaro liet de twee dochters der daimyōs naar haar huis vertrekken, benevens een aantal anderen, die op het eiland gevangen genomen waren. Het geheele land verheugde zich in die overwinning, maar niemand meer dan de pleegouders van Momotaro, die hun dagen verder doorbrachten in vrede en overvloed, dank zij den grooten schat der duivels, die Momotaro hun had geschonken.

Mythen & Legenden van Japan

Подняться наверх