Читать книгу Mythen & Legenden van Japan - F. Hadland Davis - Страница 21
Een andere Lezing.
ОглавлениеEr is nog een andere lezing van deze legende, welke afkomstig is van Kenkō Hōshi; deze verschilt in een aantal bijzonderheden zóózeer van de legende, die wij hebben medegedeeld, dat zij als een geheel nieuw verhaal kan worden beschouwd. Als wij die lezing niet mededeelden, zouden wij de legende berooven van haar sombersten vorm, die tot nu toe voor den gewonen lezer niet toegankelijk is geweest3.
Op zekeren dag vertrok Raiko uit Kyōto met Tsuna, den meest waardigen van zijn volgelingen. Toen zij de vlakte van Rendai doortrokken, zagen zij een doodshoofd in de lucht opstijgen, en voor hen wegvluchten, alsof het door den wind werd voortgedreven, totdat het eindelijk verdween op een plaats, Kagura ga Oka genaamd.
Raiko verslaat het Spook van Oyeyama
Raiko en zijn metgezel bemerkten, zoodra zij het doodshoofd hadden zien verdwijnen, een huis in puinhoopen vóór zich. Raiko trad dit verwoeste huis binnen, en zag een oude vrouw zitten met een vreemd uiterlijk. Zij was in het wit gekleed en had wit haar; zij opende haar oogen met een klein stokje, en haar bovenste oogleden vielen als een hoed over haar hoofd; daarna gebruikte zij het stokje om haar mond te openen, en liet dan haar borst over haar knieën vallen. Daarna sprak zij den verbaasden Raiko aldus aan:
“Ik ben tweehonderd negentig jaar oud. Ik dien negen meesters, en in het huis, waarin gij staat, dwalen booze geesten rond.”
Nadat hij die woorden had gehoord, wandelde Raiko de keuken binnen, en toen hij een haastigen blik op de lucht had geslagen, zag hij, dat een vreeselijke storm in aantocht was. Toen hij er op lette, hoe de donkere wolken zich opeenpakten, hoorde hij een geluid van spookachtige voetstappen, en traden een groot aantal spoken het vertrek binnen, En dit waren niet de eenige bovennatuurlijke wezens, die Raiko ontmoette, want onmiddellijk daarna zag hij een wezen, als een non gekleed. Haar ontzettend klein lichaam was naakt tot aan haar middel, haar gelaat was twee voet lang en “haar armen waren wit als sneeuw en dun als draden.” Een kort oogenblik lachte dit afschuwelijke wezen, waarna het in den nevel verdween.
Raiko hoorde met welgevallen naar het kraaien van een haan, en meende, dat de spookachtige bezoekers hem niet meer zouden hinderen; maar weder hoorde hij voetstappen, en nu zag hij geen afschuwelijke heks, maar een bekoorlijke vrouw, “sierlijker dan de wilgentakken, als zij door een zacht windje gewiegeld worden”. Toen hij dit liefelijke meisje aanstaarde, werden zijn oogen een oogenblik verblind door haar schitterende schoonheid. Voordat hij het gezicht terugkreeg, zag hij, dat hij gehuld was in ontelbare spinnewebben. Hij sloeg met zijn zwaard naar haar, en toen verdween zij, terwijl het bleek, dat hij de planken van den vloer had doorgehakt en den hoeksteen onder den vloer had gebroken.
Op dit oogenblik kwam Tsuna bij zijn meester, en zij bemerkten, dat het zwaard bedekt was met bloed, en dat de punt in den strijd gebroken was.
Na lang zoeken ontdekten Raiko en zijn onderhoorige een hol, waarin zij een monster zagen met verschillende pooten en een kop van ontzaglijke grootte, met donzig haar bedekt. Zijn groote oogen schenen als de zon en de maan, terwijl hij luide kreunde: “Ik ben ziek en heb pijn.”
Toen Raiko en Tsuna naderbij kwamen, herkenden zij de afgebroken punt van het zwaard, die uit het monster uitstak. De helden trokken het schepsel toen uit zijn hol en hakten zijn hoofd af. Uit de diepe wond in zijn buik kwamen negentienhonderd negentig doodshoofden voor den dag en bovendien nog een aantal spinnen, zoo groot als kinderen. Raiko en zijn geleider kwamen tot de ontdekking, dat het monster vóór hen niets anders was dan de Spin op den Berg. Toen zij het groote geraamte opensneden, vonden zij binnen de ingewanden de spookachtige overblijfselen van een aantal menschenlijken.