Читать книгу Mythen & Legenden van Japan - F. Hadland Davis - Страница 11
In het Paleis van den Zeegod.
ОглавлениеHoderi was een groot visscher, terwijl zijn jongere broeder, Hoori, een volleerd jager was. Op zekeren dag riepen zij uit: “Laat ons bij wijze van proef onze gaven omruilen.” Dit deden zij, maar de oudste broeder, die zeer goed visch kon vangen, kwam thuis zonder eenig wild, toen hij op de jacht was getrokken. Hij gaf dus den boog en de pijlen terug, en vroeg zijn broeder om den vischhaak. Het ongeluk wilde echter, dat Hoori den vischhaak van zijn broeder had verloren. Het edelmoedige aanbod, om een nieuwen haak te geven, werd met minachting geweigerd. Hij weigerde eveneens, een boordevollen bak met vischhaken aan te nemen. De oudere broeder antwoordde op dit aanbod: “Onder deze haken zie ik niet mijn ouden vischhaak; hoewel er heel wat zijn, wil ik ze niet hebben.”
Hoori nu was diep bedroefd over de norschheid van zijn broeder; daarom ging hij naar het strand der zee en gaf daar uiting aan zijn droefheid. Een vriendelijke oude man, Shiko-tsutsu no Oji genaamd (“Zoute-zee-oude”), zeide: “Waarom treurt gij hier?” Toen hij het droeve verhaal had vernomen, antwoordde de oude man: “Treur niet langer. Ik zal die zaak voor u in orde brengen.”
Getrouw aan zijn belofte, maakte de oude man een mand, zette Hoori daarin, en deed die in zee zinken. Toen Hoori diep in het water was neergedaald, kwam hij aan een liefelijk strand, dat rijk was aan verschillende soorten zeegras van de meest fantastische vormen. Hier liet hij de mand achter en kwam eindelijk aan het Paleis van den Zeegod. Dit paleis maakte een ontzaglijken indruk. Het had kasteelen, kleine torentjes en statige torens. Een bron stond aan de deur, en boven die bron stond een cassiaboom. Hier bleef Hoori in de heerlijke schaduw vertoeven. Hij had daar niet lang gestaan, toen een schoone vrouw te voorschijn trad. Toen zij op het punt was, water te scheppen, hief zij haar oogen op, zag den vreemdeling en vertrok weer onmiddellijk met groote ontsteltenis, om haar vader en moeder te vertellen, wat zij gezien had.
De Zeegod maakte, toen hij het bericht vernam, een “achtvoudig kussen” en leidde den vreemdeling naar binnen met de vraag, waaraan hij de eer van zijn tegenwoordigheid te danken had. Toen Hoori hem het droevige verlies mededeelde van den vischhaak van zijn broeder, verzamelde de Zeegod alle visschen van zijn Koninkrijk, “zoowel die met breede, als die met smalle vinnen”. En toen de duizenden en duizenden visschen verzameld waren, vroeg hen de Zeegod, of zij iets afwisten van den verloren vischhaak. “Wij weten er niets van”, antwoordden de visschen. “Alleen de Roode-vrouw (de tai) had eenigen tijd geleden een zeeren mond, en zij is niet verschenen.” Daarop werd zij ontboden, en toen haar mond werd geopend, werd de verloren vischhaak ontdekt.
Hoori trouwde daarop met de dochter van den Zeegod, Toyo-tama (“Rijk-Juweel”), en zij leefden samen in het paleis onder de zee. Gedurende drie jaren ging alles best, maar daarna kreeg Hoori heimwee, en wilde hij zoo gaarne een blik slaan op zijn land, misschien ook herinnerde hij zich, dat hij den vischhaak nog aan zijn broeder moest teruggeven. Deze volstrekt niet onnatuurlijke gedachten verontrustten het hart van de liefhebbende Toyo-tama, en zij ging naar haar vader, om hem de reden van haar droefheid mede te deelen. Maar de Zeegod, die altijd wellevend en hoffelijk was, nam het gedrag van zijn schoonzoon volstrekt niet kwalijk. Integendeel, hij gaf hem den vischhaak en zeide: “Als gij dezen vischhaak aan uw ouderen broeder geeft, zeg dan tegen dien vischhaak heimelijk: ‘Een ongelukkige vischhaak!’” Evenzoo schonk hij Hoori den Juweel van het Stijgende Water en dien van het Vallende Water en zeide: “Als gij den Juweel van het Stijgende Water onderdompelt, zal het water plotseling wassen, en zult gij uw ouderen broeder onder water doen zinken. Maar voor het geval uw oudere broeder berouw heeft en vergiffenis vraagt, zal, als gij den Juweel van het Vallende Water onderdompelt, het water plotseling dalen, en zult gij hem dus redden. Indien gij hem op die manier bejegent, zal hij zich uit eigen beweging onderwerpen.”
Juist toen Hoori op het punt stond te vertrekken, kwam zijn vrouw bij hem en deelde hem mede, dat zij hem spoedig een kind zou schenken. Zij zeide: “Op een dag, waarop de winden en de golven woeden, zal ik vast en zeker naar het strand der zee komen. Bouw voor mij een huis, en wacht daar op mij.”