Читать книгу Geschiedenis der Europeesche Volken - Johann Georg Kohl - Страница 10
De Bulgaren.
ОглавлениеDe Bulgaren, wier aantal omstreeks 3 à 4 millioen zielen bedragen zal, bewonen nu, het voornaamste deel der bevolking uitmakende, nagenoeg geheel het oude Macedonië, het grootste gedeelte van Thracië of Rumelië en de oude Donau-provincie Neder-Moesië.
Na hetgeen ik reeds gezegd heb, is het mogelijk dat in deze streken, sedert de alleroudste tijden, Slawische stammen gewoond hebben, zonder dat zij zich intussen en op den voorgrond stelden. Eerst na de groote volksverhuizing in de 5de eeuw begonnen zij zich te roeren, en daar verscheidene hunner Slawische stamgenooten uit het Noorden zich met hen verbonden, werden zij, onder den naam “Sklabänen,” “Slawen” of “Anten,” gevaarlijk voor de Oostelijke Romeinen; in de 6de eeuw deden zij verwoestende invallen in het Byzantynsche rijk, bij welke gelegenheid zij zelfs tot Athene en in den Peleponnesus doordrongen.
Deze “Sklabänen” kwamen langs de mondingen van den Donau uit het groote gebied der Russen, en zoo schijnen dan ook nog heden ten dage hunne nakomelingen in taal, wezen en gewoonten, ware tweelingsbroeders te zijn der Russen, en wel voornamentlijk der Klein-Russen uit de omstreken van Kiew en der Ukraine.
De naam Bulgaren was aanvankelijk bij hen onbekend. Even zooals zulks meermalen met de andere Slawenstammen plaats had, geraakten ook de Slawen van den Balkan zeer spoedig onder de heerschappij van een ander krachtig volk. Het waren de Finsch-Tartaarsche Bulgaren, die tegen het einde der 7de eeuw van den Ural en de Wolga de Slawen volgden, toen deze over den Donau trokken en daar aan den voet van den Balkan op dergelijke wijze een groot rijk stichtten, als hunne broeders de Magyaren, het iets later in Hongarije deden.—Hun naam “Bulgaren” stamt, zegt men, af van de groote rivier de Wolga, en beteekent zooveel als Wolgaren, bewoners der oevers van de Wolga.
Het grootste deel der onderdanen van dit Bulgarenrijk bestond nu uit die Slawen, de Koningen en de adel echter waren van Finsch-Tartaarschen stam. Onder aanvoering der vreemde overheerschers, in wier legers zij bloot als soldaten dienden, hebben de Balkan-Slawen bijna alle oorspronkelijke bewoners van Oud-Macedonischen- en Thracischen stam in die streken, uitgeroeid of in zich opgenomen en zich overal, tot in Thessalië toe, in hunne plaats gesteld.
Het rijk der Bulgaren, die vierhonderd jaren lang, met de Byzantynsche Keizers in schier onafgebroken bloedigen oorlog leefden, bevatte ten tijde zijner grootste uitgestrektheid, niet alleen de bovengenoemde provinciën ten zuiden van den Donau, maar ook het oude Dacië (Zevenburgen) en een groot deel van Hongarije, welk laatste zij echter weldra aan de Magyaren verloren. Even als Zevenburgen aan de Magyaren kwam, zoo vervielen de zuidelijke provinciën, Macedonië en Thracië, somwijlen weder aan de Byzantijnsche Keizers, als deze eens het bit op de tanden namen, zonder dat dan echter de vreemde bevolking uitgeroeid werd. Het langst handhaafden de Bulgaarsche Koningen zich in de Donau-provincie Moesië, waar zij in hunne koningsstad Tirnowo, het Moskou der Bulgaren, resideerden. Daardoor is ook tot op den tegenwoordigen tijd de naam “Bulgarije” aan die streek verbleven.
De Finsche Bulgaren aan den Balkan hebben een ander lot gehad, dan hunne in Hongarije binnengetrokken broeders, de Magyaren. Terwijl deze midden onder de Slawen tot op onze dagen als een eigendommelijk volk zijn blijven bestaan, verloren zich de Bulgaren langzamerhand onder hunne Slawische onderdanen. Zij namen de taal, de levenswijze en ook de Grieksch-christelijke godsdienst der Slawen aan en veranderden zich allengs in Slawen. Dit geschiedde in de 8ste en 9de eeuw. Niets bleef van hen overig, dan de Finsche naam “Bulgaren,” die de eens aan het groote rijk hunner Chans, ten zuiden van den Donau onderworpene Slawenstammen, als hun algemeenen nationalen-naam hadden aangenomen, zooals op gelijke wijze, de oude Galliërs den Germaanschen naam van Franschen, van hunne in hunne nationaliteit opgegane gebieders, de Franken, aannamen.
Sedert de 10de eeuw herinnert slechts weinig bij de Bulgaren aan de Finnen en Tartaren, veeleer schijnen zij in zeden en gewoonten werkelijke Slawen, alleen hunne taal toont in bouw en syntaxis nog eenige Tartaarsche sporen. Even als de Tartaren scheren zij zich het hoofd, en even als dezen laten zij op den schedel een langen haarbos staan. De Bulgaarsche Slawen beroemen er zich op, onder alle Slawen de eersten geweest te zijn, die het Christendom aannamen, eene schrijftaal en literatuur ontwikkelden. Zonder twijfel hebben zij dit voorrecht te danken aan hunne nabuurschap met Constantinopel. De bijbel werd het eerst van alle Slawische dialecten in het Bulgaarsch vertaald. Het oud-Bulgaarsch, waarvan het nieuw-Bulgaarsch eenigzins afwijkt, had de eer de heilige kerktaal der Russen en van alle andere niet-Katholieke Slawen te worden.
Het schijnt echter, dat met de oplossing van het krachtige, vreemde, Tartaarsch-Finsche element, met het Slawisch worden van den Bulgaarschen adel en der Koningen, en met de aanneming van het christendom, ook de wilde energie van het volk verdween. Wel bestond het oude Bulgaarsche Koningrijk te Tirnowo in Moesië, binnen beperkte grenzen nog eenige eeuwen lang; wel voerde het nog menigen oorlog met de Byzantijnen, de Serben en andere naburen, maar het grootste gedeelte der Slawische Bulgaren waren aan deze naburen onderworpen, en eindelijk werd het na de 15de eeuw een gemakkelijke buit der Osmanische Turken. Van alle Europeanen hebben de Bulgaren het juk der Turken het langst gedragen, en sinds het zooeven opgegeven tijdpunt zijn zij, betrekkelijk, de trouwste of liever de geduldigste onderdanen der Turken geweest, wien zij nimmer zooveel last berokkend hebben, als de stoutmoedige Serviërs en hunne naburen de dappere Albaneezen. Nog meer dan dezen zijn zij geheel aan de Turken onderworpen geworden. Onder hen bestaan er geene zulke onafhankelijke berg-republieken, als die der Montenegrijnen onder de Serviërs, als die der Mirditen (d.i. de dappere mannen) en andere, onder de Albaneezen zijn. Alle Bulgaren zijn over zoogenaamde “Spahiliks,” dat wil zeggen leengoederen, verdeeld, en zij verrichten heerendiensten voor en zijn cijnsplichtig aan den Spahi, (den leenheer) die altijd een Turk is; aan wien zij dus even onderworpen zijn als de Russische lijfeigene aan zijn edelman. Zij maken in de door hen bezette landstreken de eigenlijke landbewoners en arbeiders uit. Alle bebouwing van den grond en alle handenarbeid wordt door hen verricht. De ploeg, de spade, de bijenkorf, de veestal, de jaarmarkt zijn zaken, die zij boven alles liefhebben. Zij gaan, evenals de Duitsche Holland-gangers, bij geheele scharen naar naburige rijken of provinciën, om daar als daglooners het gras te maaien of den oogst binnen te halen.
Geheel anders dan de oorlogzuchtige Serviërs en Albaneezen, hebben de Bulgaren, sedert het te loor gaan van hun niet onroemrijk verleden, met andere woorden sedert meer dan 500 jaren, het moorddadig krijgsgewemel over hunnen rug laten rollen, zonder daaraan een actief aandeel te nemen. Zij vreesden oorlog en strijd, en hunne soldaten hebben zelden heldendaden verricht. Ja de trotsche Osmanli heeft hen zelfs meermalen vol verachting van zijn leger, waarin Bosniërs en Albaneezen de voornaamste plaats innamen, uitgesloten. De Bulgaren hebben in den nieuweren tijd slechts nog ééne soort helden gehad, hunne zoogenaamde Haiducken, hunne roovers, die ten allen tijde in de bergen van den Balkan te vinden waren en zijn, maar wier aantal in onrustige tijden, wanneer hunne vaderlandsliefde opgewekt werd, dikwijls tot groote en gevaarlijke scharen aanwies.
Wanneer de Bulgaar de hem dikwijls door zijne Osmanische heeren toegevoegde onbillijkheden niet langer verdragen kan; wanneer hem zijne bruid ontvoerd, of zijn land en grond geroofd wordt; wanneer het hem, zooals den Zwitser Melchtal, gebeurt, dat de een of andere brutale machthebber, zijn vader het gezicht ontneemt of doodt; wanneer hij zich in eene samenzwering ter bevrijding van het vaderland ingelaten, of tegen de wetten zijner gebieders gezondigd heeft, dan zegt hij: “ik word Haiduck!” met andere woorden, hij gaat naar de woeste en afgelegene gedeelten van den Balkan, en leidt daar met gelijkgezinden, de Turksche overheid trotseerende, een wild, vrij rooversleven. Uit den schoot dezer patriotsche en oproerige Haiducken-vereenigingen zijn somwijlen, als zij om zich henengrepen, als zij toevloed uit invloedrijke familiën kregen, groote schokken voor het land ontstaan.
Zoowel onder Tartaarsche, Byzantynsche, als onder Turksche heerschappij, onder den hardsten druk en onder eeuwenlange kwellingen, hebben de Bulgaren hunne oorspronkelijke gewoonten, hun Slawisch nationaal-karakter en hunne taal bewaard. Zij zijn, zooals wij reeds zeiden, een wel vreedzaam maar taai volk, geduldig maar volhardend, gedwee maar arbeidzaam. Overal waar zij komen, b.v. ook in Zuid-Rusland, dat sedert de tijden van Catherina vele duizende Bulgaarsche landverhuizers ontving, genieten zij den roep, uitstekende landbouwers en spaarzame huisvaders te zijn, die somwijlen niet minder werkzaam en vlijtig zijn dan de Duitsche kolonist. In Rusland kan men het best opmerken, hoezeer zij in taal en zeden op de Russen gelijken, hoewel zij in politieken zin niet altijd met den grooten Czar sympathiseeren.
De woonplaatsen, dorpen en huizen, die de Bulgaren aan beide hellingen van den, met bosschen wilde kersen-, pruimen- en andere boomen bedekten, Balkan en van het Rhodope-gebergte, ja! in alle bergen en dalen tot aan den voet van den Olympus, tot aan de grenzen van Thessalië gebouwd hebben, gelijken in hooge mate op die der Klein-Russen en Kozakken in zuidelijk Rusland. Even als daar hebben ook zij hunne woningen half in den grond ingegraven, terwijl die voor het overige uit leem, riet en vlechtwerk bestaan. Even als de Kozak, bouwt ook de Bulgaar een aparten stal voor zijne paardjes, een anderen voor zijne ossen, een anderen voor de schapen of geiten, kippen of honden. En het geheel van zulk eene boeren-hofstede ziet er uit als eene bonte verzameling korven van wilgentakken gevlochten, verschillend in grootte en vorm.
Binnen deze woon- en huishoudingkorven houden zij overigens op hunne wijze alles zeer netjes; op hunne akkers en in hunne tuinen maken zij van ieder hoekje gebruik, om het te bebouwen en ieder plekje van eene vruchtdragende plant te voorzien.
Even als de Russen en schier alle Slawen, trachten ook de Bulgaren hun dikwijls treurig bestaan door gezang op te vroolijken. ’s Morgens vroeg als zij uitgaan, en ’s avonds laat wanneer zij bij troepen van het veld terugkeeren, zingen de mannen en vrouwen hunne melancholische, eentoonige liederen, die ver over de velden klinken en dikwijls den nacht met zwaarmoedige klanken vervullen. Ook aan het hoofd hunner kudden, die hunne melodiën volgen, trekken zij met gezang uit. Het instrument, waarmede zij hunne liederen accompagneeren, schijnt eene navolging te zijn van de fluit, waarop de herders van Theokrites bliezen. De oude Grieksche dubbel-tibia is bij de Bulgaren, zooals ook bij de Zuidelijke-Slawen nog van dezelfde antieke gedaante. Men beleeft in het binnenste der door hen bewoonde dalen, vlakten en heuvelen, momenten en tooneelen, die aan het leven der herders en herderinnen van Arkadië herinneren.
Een der merkwaardigste onder hunne antieke, nog nu bestaande gewoonten, is de zoogenaamde “Probatimstwo” (de verbroedering). Evenals de oude Thraciërs, bij wie reeds de Grieken deze gewoonte vonden, en van wie de Bulgaren haar waarschijnlijk overnamen, nemen zij meermalen een geliefd persoon als broeder of zuster aan. Een priester zegent deze verbintenis, even als het huwelijk, in. Aan de beide vrienden wordt daarbij, boven het graf hunner ouders, een krans op het hoofd gezet. Zij geven elkander vervolgens den broederkus en zijn nu als “Probatim” (bonds-broeders) voor het leven in geluk en ongeluk aan elkander verbonden. Somwijlen verbinden zich op dezelfde wijze geheele familiën. Deze schoone gewoonte is echter niet uitsluitend Bulgaarsch. Men vindt ze ook bij andere Zuidelijke-Slawen.
De Bulgaarsche vrouwen behooren tot de schoonste van Turkije. Zij zijn van eene hooge, goedgevormde, krachtige en toch uiterst fijne gestalte, die men dikwijls, wanneer zij met golvend, met frissche bloemen versierd haar voorbij zweven, met bewondering in dit barbaren-land ziet. Meer dan eens is, wanneer door een Osmanli zulk eene Bulgaarsche Helena ontvoerd werd, het geheele land in rep en roer gekomen, evenals Griekenland toen de echtgenoote van Menelaus geroofd werd, en zijn dien tengevolge gebeurtenissen voorgevallen, die men als eene herhaling in het klein van den Trojaanschen oorlog zou kunnen beschouwen.
Van de mythe van Orpheus, die 1250 jaren vóór de geboorte van Christus de dieren des wouds betooverde, en ook van meer andere dergelijke poëtische sagen, die de Grieken bij de oude Thraciërs putten, kan men ook onder de hedendaagsche Bulgaren sporen vinden, en tot zulke idyllische genrebeelden als die welke Homerus en Theokrites ons schilderen, hadden ook de Bulgaarsche dorpstooneelen aanleiding kunnen geven, als de dagelijksche voorvallen in het land der Prinses Nausica of onder de Sikelische herders.
Een Duitsch geleerde heeft, zooals bekend is, onze Philhellenen op eene wreede wijze uit den droom gewekt, doordien hij hun trachtte te bewijzen, dat de tegenwoordige Grieken geene nakomelingen der oude Hellenen, maar hoofdzakelijk slechts Slawen waren. Wanneer men echter in het Slawisch-Bulgarije, dingen als de bovengenoemde waarneemt, zou men haast omgekeerd gelooven, dat zelfs de andere genoemde Slawen nog dezelfde antieke en onveranderde tijdgenooten van Homerus zijn. Het schijnt zelfs, dat deze oude zanger dezelfde menschen onder andere namen voor zich gehad heeft. Is dit wellicht niet anders dan een schijn, zoo vindt men toch in Thracië, zooals in het algemeen in iedere andere aardstreek, zekeren geest, niet een volks- maar een landsgeest, die zich daar zoo inheemsch gemaakt heeft, dat hij alle stammen, die zijn land binnentrekken, aangrijpt en met zich eenvormig maakt.
Ook in de groote steden, die in het land aangetroffen werden, in Sophia, Varna, Philippopolis enz, zijn de Bulgaren ingedrongen, ofschoon zij daarin niet zoo den boventoon kregen als op het platte land, waar zij alles overstroomden. Geen dezer steden hebben zij zelven gebouwd. Het zijn overoude Grieksche en Romeinsche stichtingen, die in de algemeene Slawen-overstrooming als staan-geblevene boomen uitsteken, en waarin de kern nog heden Grieksche burgers en nevens hen Joden en Armeniërs zijn, terwijl als hoofd over allen een Turksch Pascha met zijne Spahis en Trawanten staat. Zelfs in de steden, die zooals Adrianopel en Gallipoli reeds geheel in het Grieksche bevolkings-gebied liggen, zijn de marktkramer, de daglooner en de mindere man Bulgaren. En zelfs Constantinopel heeft eene zeer aanzienlijke Slawisch-Bulgaarsche bevolking.
Hier in Constantinopel was natuurlijk van ouds her, even als voor alle volken van het groote Grieksch-Illyrische schier-eiland, zoo ook voor de Zuidelijke-Slawen, een ruim veld ter verkrijging van rijkdommen, invloed en macht. Vele Slawen werden hier tot den Islam bekeerd en klommen dan dikwijls als renegaten tot hooge waardigheden op. Eenige der in de geschiedenis der Osmanen uitstekendste ministers of Groot-Vizieren, waren van Slawischen oorsprong, zoo b.v. Chosrew-Pascha onder MuradIV, zoo ook de machtige Mehemed Sokolis, die als een arme Bulgaarsche Slawe naar Stamboel gesleept, en vervolgens in den dienst getrokken werd, wiens steun hij worden zou.
Ja, reeds ten tijde der Byzantynsche Keizers hebben zich niet zelden zulke Slawen, van slaven of gewone soldaten, tot gekroonde souvereinen opgewerkt. Meer dan één beroemd Oost-Romeinsch Keizer was van Slawisch-Bulgaarsch bloed. Ook Belisarius, de gevierde held en veldheer van Justinianus, schijnt, naar zijne geboorte en naam te oordeelen, een echte Slawe geweest te zijn. Nog nu weet ieder de beteekenis van het woord “Belisarius” (Beloi Czar = de witte Vorst.)
Even als naar Rusland, zoo zijn ook vele Bulgaren bij verschillende gelegenheden naar Hongarije getrokken, en eindelijk zijn, van Constantinopel uit, de Bulgaren ook somwijlen bij honderdduizenden naar Klein-Azië overgeplant geworden. Maar hier, in een overzicht over Europa, hebben wij hunne lotgevallen dáár niet te volgen.