Читать книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma, Marie Franzos - Страница 10

Eerste deel
IV.
Diamante

Оглавление

Micaela Palmeri was op reis naar Diamante in gezelschap van Giannita. Ze hadden ’s morgens om drie uur plaats genomen in den postwagen en ze waren langs den schoonen weg gereden, die zich van den voet van den Etna langs den berg omhoog slingert.

Maar het was nog geheel donker. Ze hadden niets van de omgeving kunnen onderscheiden.

De jonge signorina beklaagde zich volstrekt niet daarover. Zij zat met neergeslagen oogen en verdiepte zich in haar smart. Zelfs toen het begon te dagen, wilde zij haar oogen niet opslaan om uit te zien. ’t Was niet, vóórdat ze vlak bij Diamante waren, dat Giannita haar kon bewegen het landschap te beschouwen.

„Zie nu eens uit! Hier is Diamante, dat je thuis zal worden,” zei zij.

Toen had Micaela Palmeri rechts van den weg den machtigen Etna gezien, die een groot stuk van den hemel sneed. Ver achter den berg ging de zon op, en toen de bovenste rand der zonneschijf zich over den bergtop verhief, scheen het alsof de witte sneeuwberg begon te gloeien, en vonken en stralen verspreidde.

Maar Giannita verzocht haar naar den anderen kant te zien. En aan de andere zijde zag ze de geheele getakte bergketen, die den Etna gelijk een met torens versierden muur omringt, gloeiend rood staan in den zonsopgang.

Maar Giannita wees naar een anderen kant. Dat was het niet, wat ze moest zien, dat niet.

Toen liet ze haar blik dalen en zag neer in een zwarte vallei. Daar glansde het veld als fluweel en de witte Simeto schuimde naar beneden in het dal.

Maar nog richtte zij haar blik niet naar de goede plaats.

Toen eindelijk zag ze den steilen Monte Chiaro, die zich uit het zwarte, fluweelen dal verhief; stralend in het morgenrood en begroeid met statige palmen, die hem als met zonneschermen beschutten tegen de stralen der zon.

En op de kruin zag zij een stad, met torens versierd en door muren omgeven, en alle vensters en windwijzers schitterden in den zonneschijn.

Bij dit gezicht had zij Giannita’s arm gegrepen en haar gevraagd of dit een werkelijke stad was en of daar ook menschen woonden.

Zij geloofde, dat dit een der steden des hemels was en dat die even spoedig verdwijnen zou als een droomgezicht. Zij kon niet denken, dat er ooit een mensch langs den weg gewandeld had, die zich van uit het dal over hooge heuvels naar de Monte Chiaro slingerde en in zigzag-lijn langs den berg opkroop om in de donkere stadspoort te verdwijnen.

Maar toen ze dichter bij Diamante kwam en zag dat het een werkelijke aardsche stad was, kwamen haar de tranen in de oogen.

Het ontroerde haar, dat de aarde voor haar nog al haar schoonheid bezat. Zij had geloofd, dat sedert die het tooneel van al haar rampen was geweest, zij die steeds grauw, verdord en bedekt met distels en giftbloemen zou vinden.

Ze reed met gevouwen handen het arme Diamante binnen, alsof ze een heiligdom betrad.

En haar scheen het, dat deze stad haar evenveel geluk als schoonheid zou kunnen bieden.

De Wonderen van den Antichrist

Подняться наверх